Hoge Raad, 12-05-2015, ECLI:NL:HR:2015:1980, 14/02815
Hoge Raad, 12-05-2015, ECLI:NL:HR:2015:1980, 14/02815
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 mei 2015
- Datum publicatie
- 12 juli 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:1980
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1159, Gevolgd
- Zaaknummer
- 14/02815
Inhoudsindicatie
Valsheid in geschrift (meermalen gepleegd) en passieve niet ambtelijke omkoping (meermalen gepleegd), art. 225.1 Sr en 328ter.1 Sr. Verweer betreffende procedure voor vervolgingsbeslissing t.a.v. fiscaal delict en draagkracht bij oplegging geldboete. HR: art. 80a RO.
Uitspraak
12 mei 2015
Strafkamer
nr. 14/02815
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 februari 2014, nummer 20/000654-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. T. Lucas, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 mei 2015.