Hoge Raad, 06-02-2015, ECLI:NL:HR:2015:219, 14/02425
Hoge Raad, 06-02-2015, ECLI:NL:HR:2015:219, 14/02425
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 6 februari 2015
- Datum publicatie
- 6 februari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:219
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2014:1477, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 14/02425
Inhoudsindicatie
Artikel 2, lid 1, letter e, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken. Werktuigenvrijstelling van toepassing op deel van de installaties in een ziekenhuis.
Uitspraak
6 februari 2015
nr. 14/02425
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen aan den Rijn (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 28 maart 2014, nr. BK-13/00666, op het hoger beroep van de heffingsambtenaar tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 12/8158) betreffende de ten aanzien van de Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) genomen beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) en de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2011 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Q]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Het College heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een samenstel van eigendommen, plaatselijk bekend als [A] te [Q] (hierna: het complex).
Tussen partijen is de WOZ-waarde van het complex voor het kalenderjaar 2011 in geschil. Buiten geschil is dat deze op de voet van artikel 17, lid 3, van de Wet WOZ moet worden bepaald naar de gecorrigeerde vervangingswaarde. Bij de bepaling van die waarde zijn beide partijen in beginsel uitgegaan van de gegevens en kengetallen in de Taxatiewijzer voor ziekenhuizen 2010. Het geschil spitst zich toe op de toepassing van artikel 2, lid 1, letter e, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (hierna: de werktuigenvrijstelling).
Het Hof heeft onder meer geoordeeld dat bij de bepaling van de waarde van het complex, meer in het bijzonder de in het taxatierapport en het taxatieverslag vermelde bouwdelen ‘Ziekenhuis’ en ‘Polikliniek’, geen, althans onvoldoende rekening is gehouden met de werktuigenvrijstelling. Anders dan de heffingsambtenaar betoogt kan ook buiten een (industrieel) productieproces sprake zijn van een werktuig waarvan de waarde onder de werktuigenvrijstelling valt, aldus het Hof. Nu de wetgever het begrip ‘werktuig’ niet heeft gedefinieerd, dient voor de uitleg van het begrip aansluiting te worden gezocht bij het spraakgebruik. In het spraakgebruik wordt onder een werktuig verstaan een voorwerp of een geheel van voorwerpen dat gebruikt wordt om zekere krachten te overwinnen met behulp van andere krachten dan wel wordt gebruikt als middel bij het bewerken, vervaardigen of verplaatsen van objecten. Aan deze begripsomschrijving voldoen naar het oordeel van het Hof de installaties die zijn vermeld in de door belanghebbende overgelegde overzichten van de installaties die op de toestandsdatum behoren tot de gebouwdelen ‘Ziekenhuis’ en ‘Polikliniek’ en waarvan belanghebbende heeft betoogd dat zij als werktuigen in de zin van de werktuigenvrijstelling zijn aan te merken.
Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat 40 percent van de waarde van de tot de gebouwdelen ‘Ziekenhuis’ en ‘Polikliniek’ behorende installaties betrekking heeft op werktuigen waarop de werktuigenvrijstelling van toepassing is.
Middel 4 richt zich tegen de hiervoor onder 2.2 vermelde oordelen van het Hof. Het middel betoogt onder meer dat in een ziekenhuis geen producten worden vervaardigd, bewerkt of verplaatst en dat er daarom in een ziekenhuis geen sprake kan zijn van werktuigen.
Dit betoog berust op een onjuiste opvatting van het begrip werktuig in de zin van de werktuigenvrijstelling. Ook bij installaties die in hoofdzaak dienstbaar zijn aan ‘het medische proces’ dat in een ziekenhuis plaatsvindt, kan sprake zijn van werktuigen in de zin van de werktuigenvrijstelling. De omstandigheid dat veel van die installaties zijn aangebracht vanwege extra wettelijke eisen voor de gezondheidszorg, staat hieraan niet in de weg.
s Hofs onder 2.2 vermelde oordelen berusten ook overigens op een juiste opvatting van de werktuigenvrijstelling en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Zij zijn ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Dat geldt ook voor ’s Hofs berekening van de waarde van de installaties waarop de werktuigenvrijstelling van toepassing is. Middel 4 faalt derhalve.
Hetzelfde lot treft middel 3, dat vergeefs betoogt dat belanghebbende een veel lagere aftrek heeft bepleit dan het Hof heeft toegekend. Het middel verliest uit het oog dat de desbetreffende berekening van belanghebbende slechts de materiaalkosten van de installaties betrof en dat de stichtingskosten van de installaties volgens dat pleidooi voor ongeveer de helft uit materiaalkosten en voor ongeveer de helft uit loonkosten bestonden.
Ook de overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3 Proceskosten
Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.