Hoge Raad, 11-09-2015, ECLI:NL:HR:2015:2496, 14/05508
Hoge Raad, 11-09-2015, ECLI:NL:HR:2015:2496, 14/05508
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 september 2015
- Datum publicatie
- 11 september 2015
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:2496
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:398, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2014:3946, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 14/05508
Inhoudsindicatie
Loonbelasting; art. 15b, lid 1, letters f en s, Wet LB 1964 (tekst 2010). Valt een iPad onder de wettelijke categorie ‘telefoon, internet en dergelijke communicatiemiddelen’ of onder de wettelijke categorie ‘computers en dergelijke apparatuur en bijbehorende apparatuur’?
Uitspraak
11 september 2015
nr. 14/05508
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 25 september 2014, nr. 13/00010, op het hoger beroep van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 12/2572) betreffende het door belanghebbende afgedragen bedrag aan loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak december 2010. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 31 maart 2015 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Beoordeling van het middel
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende drijft een mediaonderneming die zich bezig houdt met de productie en exploitatie, waaronder uitzending, van websites, internetapplicaties, internet-content en televisie- en radioprogramma’s.
In december 2010 heeft belanghebbende aan al haar werknemers in vaste dienst (hierna: de werknemers) een iPad ter waarde van € 699 verstrekt. De iPad kan met het internet verbonden worden via wifi en 3G. De iPads worden door de werknemers voor ten minste 10 percent, maar voor minder dan 90 percent, voor zakelijke doeleinden aangewend.
Voor het Hof was in geschil of de verstrekking van de iPads aan de werknemers kan worden aangemerkt als een vrije verstrekking in de zin van artikel 17, lid 2, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2010; hierna: Wet LB). In het bijzonder was in geschil of de iPad valt onder de categorie ‘telefoon, internet en dergelijke communicatiemiddelen’ van artikel 15b, lid 1, letter f, Wet LB of onder de categorie ‘computers en dergelijke apparatuur en bijbehorende apparatuur’ van artikel 15b, lid 1, letter s, Wet LB.
Het Hof heeft geoordeeld dat de iPads naar hun gebruiksmogelijkheden zowel elementen van een (klassiek) communicatiemiddel als elementen van een (klassieke) computer hebben. Wet noch parlementaire geschiedenis bieden echter voldoende aanknopingspunten om een keuze ten aanzien van apparaten als de verstrekte iPads te kunnen maken. Mede op grond van beperkingen die de iPad heeft voor het gebruik als (klassieke) computer uit hoofde van beeldschermformaat en invoermogelijkheden, dient het apparaat naar het oordeel van het Hof te worden ingedeeld in de categorie communicatiemiddelen van artikel 15b, lid 1, letter f, Wet LB.
Het eerste middelonderdeel keert zich tegen het hiervoor onder 2.3 weergegeven oordeel van het Hof.
Artikel 15b, lid 1, Wet LB, dat de vrije vergoedingen in het onderhavige jaar regelde, onderscheidt onder de letters f en s respectievelijk de vergoeding ter zake van telefoon, internet en dergelijke communicatiemiddelen – niet zijnde computers en dergelijke apparatuur en bijbehorende apparatuur - en de vergoeding ter zake van computers en dergelijke apparatuur en bijbehorende apparatuur. Het onderscheiden in twee elkaar uitsluitende categorieën dwingt tot indeling van een apparaat in één van die categorieën. De wijze waarop de twee onderscheiden categorieën zijn gedefinieerd, met name de uitsluiting van de categorie computers van de categorie ‘telefoon, internet en dergelijke communicatiemiddelen’, leidt ertoe dat eerst dient te worden beoordeeld of een apparaat valt in de categorie ‘computers en dergelijke apparatuur en bijbehorende apparatuur’. Dit vindt bevestiging in de toelichting op letter s van artikel 15b, lid 1, Wet LB, zoals weergegeven in onderdeel 4.4 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.
Toegespitst op de door belanghebbende aan haar werknemers verstrekte iPads, brengt het voorgaande mee dat eerst dient te worden beoordeeld of zij moeten worden gerekend tot de ‘computers en dergelijke apparatuur en bijbehorende apparatuur’ vermeld in artikel 15b, lid 1, letter s, Wet LB en dat pas bij een ontkennende beantwoording van die vraag onderzocht moet worden of die iPads kunnen worden gerangschikt onder de in letter f van die wetsbepaling bedoelde categorie ‘telefoon, internet en dergelijke communicatiemiddelen’. Het Hof heeft dit miskend met het kennelijk aan zijn beslissing ten grondslag liggende uitgangspunt dat afgewogen moet worden welke kenmerken doorslaggevend zijn, die van ‘communicatiemiddel’ of die van ‘computer’.
Hetgeen hiervoor in 2.5.1 en 2.5.2 is overwogen brengt mee dat het middel in zoverre gegrond is. ’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Gelet op het hierna volgende kan de Hoge Raad de zaak afdoen en behoeft het middel voor het overige geen behandeling.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 15b, lid 1, letter s, Wet LB volgt dat bij ‘dergelijke apparatuur’ in de zin van die bepaling kan worden gedacht aan elektronische apparatuur die geheel of gedeeltelijk bedoeld is voor taken die ook met een computer kunnen worden verricht. Daarbij worden als voorbeeld genoemd: digitale agenda’s, mini-notebooks en GPS-apparatuur (zie het citaat opgenomen in onderdeel 4.4 van de conclusie van de Advocaat-Generaal). De in cassatie niet bestreden omschrijving van de iPads in ’s Hofs uitspraak laat geen andere conclusie toe dan dat deze in gelijke of zelfs sterkere mate dan digitale agenda’s en GPS-apparatuur zijn bedoeld voor taken die ook door een computer kunnen worden verricht. Zoals blijkt uit de reeds genoemde omschrijving van het apparaat door het Hof kenmerkt de iPad zich, evenals een desktop- of notebookcomputer, door zijn veelzijdige inzetbaarheid voor de verwerking en opslag van gegevens, in de vorm van tekst, cijfers, beeld en geluid, het zoeken naar informatie op het internet, en voor ontspanning. Dit brengt mee dat de iPads moeten worden gerangschikt onder de in artikel 15b, lid 1, letter s, Wet LB bedoelde categorie.
Hetgeen hiervoor in 2.5.4 is overwogen brengt mee dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.