Hoge Raad, 03-06-2016, ECLI:NL:HR:2016:1028, 15/05416
Hoge Raad, 03-06-2016, ECLI:NL:HR:2016:1028, 15/05416
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 3 juni 2016
- Datum publicatie
- 3 juni 2016
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2016:1028
- Zaaknummer
- 15/05416
Inhoudsindicatie
Art. 8:55, lid 3, Awb. Horen in verzetprocedure in geval een boetebeschikking in geding is en de rechter het verzet ongegrond wil verklaren.
Uitspraak
3 juni 2016
nr. 15/05416
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 16 november 2015, nr. HAA 15/1947, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende de aan belanghebbende over de periode 16 oktober 2014 tot en met 15 januari 2015 opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
Belanghebbende heeft bij de Rechtbank beroep ingesteld tegen een aan hem opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking. Bij uitspraak van 14 augustus 2015 heeft de Rechtbank dat beroep met toepassing van artikel 8:54 Awb niet-ontvankelijk verklaard.
De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het tegen de uitspraak van 14 augustus 2015 gedane verzet ongegrond verklaard zonder belanghebbende te hebben gehoord. Belanghebbende heeft niet verzocht om te worden gehoord omtrent het verzet.
De klachten houden onder meer in dat de Rechtbank niet tot ongegrondverklaring van het door belanghebbende gedane verzet had mogen overgaan zonder hem daarover te horen.
Blijkens het bij de Rechtbank ingediende beroepschrift ziet het beroep mede op de aan belanghebbende opgelegde boete. Dit brengt mee dat de Rechtbank had dienen te onderzoeken of het vereiste van een behoorlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM aanleiding gaf belanghebbende ambtshalve uit te nodigen om op een zitting te worden gehoord naar aanleiding van diens verzet (zie HR 23 september 2011, nr. 10/04259, ECLI:NL:HR:2011:BT2295, BNB 2012/114, en HR 9 augustus 2013, nr. 12/06000, ECLI:NL:HR:2013:200, BNB 2013/222).
Uit de uitspraak van de Rechtbank blijkt niet dat zij heeft onderkend dat een boete in geding was, zodat reeds hierom niet kan worden aangenomen dat de Rechtbank het hiervoor in 2.3.1 bedoelde onderzoek heeft verricht bij haar kennelijke beslissing om belanghebbende niet uit te nodigen om op een zitting over het verzet te worden gehoord. Evenmin heeft de Rechtbank in de bestreden uitspraak vastgesteld dat belanghebbende uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht om over het verzet te worden gehoord. De kennelijke beslissing van de Rechtbank om belanghebbende niet uit te nodigen om op een zitting over het verzet te worden gehoord, berust derhalve ofwel op een onjuiste rechtsopvatting ofwel behoefde nadere motivering, die ontbreekt.
Gelet op het hiervoor in 2.3.2 overwogene kan de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De overige klachten behoeven geen behandeling.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Over de kosten van het verzet bij de Rechtbank dient de verwijzingsrechtbank te beslissen.