Home

Hoge Raad, 08-07-2016, ECLI:NL:HR:2016:1354, 15/03056

Hoge Raad, 08-07-2016, ECLI:NL:HR:2016:1354, 15/03056

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 juli 2016
Datum publicatie
8 juli 2016
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:1354
Formele relaties
  • Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:297, Gevolgd
  • In cassatie op: ECLI:NL:CRVB:2015:1647, Bekrachtiging/bevestiging
Zaaknummer
15/03056

Inhoudsindicatie

Art. 3, lid 1, Ziektewet; art. 7:610 en 7:690 BW. Begrip ‘(privaatrechtelijke) dienstbetrekking’. Overeenkomst tussen bijstandsgerechtigde en stichting met als doel detachering bij derden.

Uitspraak

8 juli 2016

nr. 15/03056

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 mei 2015, nr. 12/6660 ZW, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Maastricht (nr. AWB 11/2185), betreffende een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) op grond van de Ziektewet (hierna: de ZW). De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.

1 Het geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft de zaak mondeling doen toelichten door Ph.A.A. Nijbakker, advocaat te Heerlen.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 14 april 2016 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2 Beoordeling van de middelen

2.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.

De gemeente Meerssen heeft de stichting [E] (hierna: [E]) opdracht gegeven om bijstandsgerechtigden in dienst te nemen en te detacheren bij inlenende bedrijven met als doel het versterken van de positie van uitkeringsgerechtigden op de reguliere arbeidsmarkt. [E] ontving per bijstandsgerechtigde een bedrag ter dekking van de kosten die waren verbonden aan de uitvoering van deze opdracht, waaronder het betalen van ‘salaris’ aan een ‘werknemer’.

2.1.2.

Belanghebbende ontving bijstand van de gemeente Meerssen op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: de WWB). Op 25 oktober 2010 is hij een overeenkomst met [E] aangegaan waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘werknemer’ en [E] als ‘werkgever’ en waarin een ‘salaris’ wordt bepaald op een bedrag gelijk aan het bedrag van belanghebbendes WWB‑uitkering. Ingevolge artikel 8 van de overeenkomst verricht belanghebbende werkzaamheden dan wel houdt hij zich beschikbaar om werkzaamheden te verrichten bij door [E] aan te wijzen inlenende organisatie(s) op basis van detachering, dat wil zeggen, in opdracht en onder toezicht van de inlener.

2.1.3.

Belanghebbende zou in voormeld kader op kennismakingsgesprek gaan voor een werkplek bij de buitendienst van [G] (hierna: [G]). Die afspraak is niet doorgegaan wegens een longinfectie bij belanghebbende, die zich op 21 januari 2011 ziek heeft gemeld bij [E]. Op 22 april 2011 is de overeenkomst van belanghebbende met [E] van rechtswege beëindigd zonder dat belanghebbende bij een inlener heeft gewerkt of ander werk heeft verricht.

2.1.4.

Op 20 april 2011 heeft [E] bij het UWV aangifte gedaan van de ziekmelding van belanghebbende. Het UWV heeft belanghebbende een uitkering op grond van de Ziektewet (hierna: de ZW) ontzegd omdat belanghebbende niet in een dienstbetrekking werkzaam is geweest en daarom niet verzekerd was voor de ZW.

2.2.1.

Voor de Centrale Raad was in geschil of belanghebbende werknemer was in de zin van artikel 3, lid 1, van de ZW.

2.2.2.

De Centrale Raad heeft inzake de overeenkomst tussen belanghebbende en [E] geoordeeld dat deze enkel de strekking heeft dat [E] belanghebbende zal detacheren bij een inlener met als doel uitstroom van belanghebbende naar de reguliere arbeidsmarkt. Het is niet de bedoeling van partijen geweest dat belanghebbende werkzaamheden zou gaan verrichten of anderszins activiteiten zou gaan ondernemen bij [E] zelf. Belanghebbende heeft dat ook niet gedaan. De gehoudenheid van belanghebbende ingevolge de overeenkomst om zich beschikbaar te houden om werkzaamheden te verrichten bij een inlener betrof in wezen geen andere verplichting dan waartoe hij eerder op grond van artikel 9, lid 1, aanhef en letter a, van de WWB was gehouden, namelijk het naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden, aldus de Centrale Raad.

De Centrale Raad heeft voorts geoordeeld dat [E] met het sluiten van de overeenkomst met belanghebbende beoogde uitvoering te geven aan de opdracht die de gemeente Meerssen aan haar had verstrekt om personen met een WWB-uitkering zo spoedig mogelijk onder te brengen bij een inleenorganisatie met het oog op uitstroom van deze personen naar de reguliere arbeidsmarkt. De gemeente Meerssen stelde [E] (ten minste) schadeloos voor in dit verband te maken kosten. Hiermee vormt de overeenkomst volgens de Centrale Raad in wezen het sluitstuk van een constructie, waarbij de inspanningsverplichting van de gemeente Meerssen om belanghebbende als WWB-gerechtigde te begeleiden naar het (opnieuw) verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid is overgegaan op [E]. Tegen deze achtergrond wordt de overeenkomst, hoewel ingericht als een arbeidsovereenkomst, niet als zodanig gekwalificeerd. Dit betekent dat belanghebbende op grond van de overeenkomst niet in een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan tot [E] en daarom vanaf het moment van aangaan van de overeenkomst geen werknemer was in de zin van artikel 3, lid 1, van de ZW, aldus nog steeds de Centrale Raad.

2.2.3.

De Centrale Raad heeft voorts uit de hiervoor onder 2.1.3. weergegeven feiten afgeleid dat het niet is gekomen tot overeenstemming over inlening van belanghebbende door [G] en over de werkzaamheden die belanghebbende bij [G] zou gaan verrichten. Daaruit volgt dat van een relatie tussen belanghebbende, [E] en een inlener geen sprake is geweest, zodat er evenmin een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 in samenhang met artikel 7:690 van het BW tot stand is gekomen, aldus de Centrale Raad.

2.3.

De middelen komen op tegen de hiervoor onder 2.2 weergegeven oordelen van de Centrale Raad met het betoog dat de Centrale Raad een onjuiste invulling heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 3, lid 1, van de ZW.

2.4.1.

Bij de beoordeling van de middelen wordt vooropgesteld dat ingevolge artikel 75m van de ZW de toetsing in cassatie van een uitspraak van de Centrale Raad in een geval als het onderhavige beperkt blijft tot de vraag of de Centrale Raad het bepaalde in artikel 3, lid 1, van de ZW heeft geschonden of verkeerd heeft toegepast. Dat brengt onder meer mee dat in cassatie alleen rechtsklachten aan de orde kunnen worden gesteld en dat op motiveringsklachten geen acht kan worden geslagen.

2.4.2.

Volgens artikel 3, lid 1, van de ZW is werknemer de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. Om te kunnen aannemen dat een overeenkomst een privaatrechtelijke dienstbetrekking doet ontstaan, is onder meer vereist dat uit die overeenkomst een verplichting voortvloeit tot het persoonlijk verrichten van arbeid. Het oordeel van de Centrale Raad dat de tussen belanghebbende en [E] gesloten overeenkomst niet als een arbeidsovereenkomst kan worden aangemerkt omdat, overeenkomstig de bedoeling van partijen, geen arbeid voor [E] werd verricht, geeft geen blijk van miskenning van dit vereiste. Voor het overige berust dat oordeel op de uitleg van de gesloten overeenkomst, welke uitleg als van feitelijke aard in cassatie niet ter toets staat.

2.4.3.

Met zijn oordeel dat geen inleenovereenkomst tot stand is gekomen tussen [E] en [G] heeft de Centrale Raad het bepaalde in artikel 3, lid 1, van de ZW evenmin miskend. Dit oordeel steunt op de in cassatie te respecteren overweging van de Centrale Raad dat tussen belanghebbende, [E] en [G] geen overeenstemming was bereikt over inlening van belanghebbende door [G] en over de werkzaamheden die belanghebbende bij [G] zou gaan verrichten. Van een als arbeidsovereenkomst aan te merken uitzendovereenkomst in de zin van artikel 7:690 van het BW kan reeds op die grond geen sprake zijn.

2.4.4.

De slotsom luidt dat de middelen falen.

3 Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing