Hoge Raad, 23-09-2016, ECLI:NL:HR:2016:2136, 16/00934
Hoge Raad, 23-09-2016, ECLI:NL:HR:2016:2136, 16/00934
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 september 2016
- Datum publicatie
- 23 september 2016
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2016:2136
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2016:76, Bekrachtiging/bevestiging
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:738, Gevolgd
- Zaaknummer
- 16/00934
Inhoudsindicatie
Art. 3.119a en 3.120 Wet IB 2001; begrip ‘kosten eigenwoningschuld’; geen aftrek voor het bedrag waarmee de hoofdsom van de lening is toegenomen als gevolg van omzetting in andere valuta.
Uitspraak
23 september 2016
nr. 16/00934
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 januari 2016, nr. 14/00806, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 14/899), betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2010 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 30 juni 2016 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
2 Beoordeling van het middel
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbendes eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a, lid 1, Wet IB 2001 (tekst 2010) bedroeg in het jaar 2007 € 950.000. Om een lagere rentelast te bewerkstelligen heeft belanghebbende in dat jaar deze schuld omgezet in een geldlening in Zwitserse francs. Na de omzetting beliep de hoofdsom van de lening Zw.fr. 1.558.000.
In verband met de koersstijging van de Zwitserse franc ten opzichte van de euro heeft belanghebbende de lening in het jaar 2010 omgezet naar een lening in euro’s. Na deze omzetting beliep de hoofdsom € 1.077.678.
Bij de Rechtbank en bij het Hof was in geschil of het door de laatstvermelde omzetting ontstane koersverlies, hieruit bestaande dat de hoofdsom van de lening € 127.678 hoger was geworden, gerekend moet worden tot de aftrekbare kosten van geldleningen in de zin van artikel 3.120, lid 1, aanhef en letter a, Wet IB 2001 (tekst 2010).
De Rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet het geval is, omdat tot de kosten als bedoeld in de zojuist genoemde bepaling alleen de kosten behoren die rechtstreeks zijn verbonden aan het opnemen, verlengen of aflossen van de geldlening. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, omdat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen.
Het tegen dit oordeel gerichte middel faalt.
De eigenwoningschuld is in artikel 3.119a Wet IB 2001 (tekst 2010: leden 1 en 3, thans: lid 1, letter a, in samenhang gelezen met lid 2) beperkt tot – voor zover hier van belang – de schulden die zijn aangegaan voor het verwerven, verbeteren of onderhouden van de eigen woning. Daarmee strookt dat tot de kosten van een geldlening in verband met die schulden uitsluitend worden gerekend de kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het opnemen, verlengen of aflossen van de voor voormelde doeleinden aangegane geldleningen. Tot die kosten behoort niet het koersverlies ten opzichte van de euro dat wordt geleden bij het aflossen van een lening luidend in een andere munteenheid dan de euro. Hetzelfde geldt indien een lening die luidt in een andere munteenheid dan de euro wordt omgezet in een lening die in euro’s luidt.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.