Hoge Raad, 28-10-2016, ECLI:NL:HR:2016:2423, 16/03211
Hoge Raad, 28-10-2016, ECLI:NL:HR:2016:2423, 16/03211
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28 oktober 2016
- Datum publicatie
- 28 oktober 2016
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2016:2423
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2016:4083, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 16/03211
Inhoudsindicatie
Art. 17, lid 3, Wet WOZ. [Concreet] bewijsaanbod m.b.t. afschrijving wegens economische veroudering ten onrechte gepasseerd.
Besluit proceskosten bestuursrecht. Berekening forfaitaire proceskostenvergoeding. Verschrijving of rekenfout?
Uitspraak
28 oktober 2016
nr. 16/03211
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 mei 2016, nr. 15/00309, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Overijssel (nr. Awb 14/2803) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Steenwijkerland voor het jaar 2014 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2 Beoordeling van de middelen
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van een wijkcentrum aan de [a-straat 1] te [Z] (de onroerende zaak).
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2013 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2014 vastgesteld op een (gecorrigeerde) vervangingswaarde van € 485.000.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde verminderd tot € 401.000, waarbij rekening is gehouden met een afschrijving van 20 percent voor economische veroudering door de lage bezettingsgraad van het wijkcentrum.
In hoger beroep bepleitte belanghebbende de waarde van de onroerende zaak op € 224.000 te stellen. Daartoe stelde zij dat de economische veroudering van het wijkcentrum 60 percent bedraagt, voornamelijk als gevolg van de lage bezettingsgraad daarvan. Belanghebbende heeft haar standpunt over de bezettingsgraad onderbouwd door overlegging van kopieën uit de agenda van zaalbesprekingen van het wijkcentrum over één week in de maand april 2013, waarbij zij aanbood de gehele agenda aan het Hof over te leggen.
Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar en belanghebbende de door hen bepleite waarden van de onroerende zaak niet aannemelijk hebben gemaakt. Ten aanzien van de door belanghebbende gestelde lage bezettingsgraad heeft het Hof daarbij overwogen dat de overgelegde kopieën van de agenda van zaalbesprekingen over een relatief korte periode onvoldoende zijn om een economische veroudering van 60 percent te kunnen onderbouwen. Het Hof heeft vervolgens in goede justitie de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 310.000.
Het eerste middel komt met een motiveringsklacht op tegen het oordeel van het Hof dat belanghebbende de door haar bepleite afschrijving van 60 percent wegens economische veroudering niet aannemelijk heeft gemaakt. Het stelt daartoe dat het Hof belanghebbende niet in de gelegenheid heeft gesteld bewijs te leveren voor haar stelling, terwijl dit uitdrukkelijk is aangeboden.
De gedingstukken laten geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende de bezetting van het wijkcentrum gedurende een week, waarvan zij bewijs geleverd had, maatgevend achtte voor de door haar gestelde gemiddelde bezettingsgraad over het gehele jaar. Onder die omstandigheden kon het Hof niet tot zijn oordeel met betrekking tot de economische veroudering komen zonder zich nader uit te laten over de representativiteit van de door belanghebbende aangetoonde bezettingsgraad gedurende één week. Doordat het Hof dit heeft nagelaten, heeft het zijn uitspraak onvoldoende gemotiveerd.
Indien het Hof van oordeel was dat de gegevens over deze ene week niet zonder meer als representatief kunnen worden aangemerkt, had het belanghebbende bovendien in de gelegenheid moeten stellen het door haar aangeboden bewijs met betrekking tot de bezetting in de overige weken van het jaar te leveren.
Het eerste middel slaagt daarom.
Het tweede middel is gericht tegen de door het Hof vastgestelde proceskostenveroordeling.
Onder punt 5 Proceskosten heeft het Hof als volgt overwogen:
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de beroepsfase vast op € 992 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, waarde per punt € 496, wegingsfactor 1) en op € 992 voor de hogerberoepsfase (1 punt voor hogerberoepschrift, 1 punt voor zitting, waarde per punt € 496, wegingsfactor 2), derhalve in totaal op € 1.984.
Het door het Hof vastgestelde bedrag van € 992 voor de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de hogerberoepsfase, volgt niet uit de hiervoor onder 2.6 weergegeven berekening van dat bedrag (1 punt voor hogerberoepschrift, 1 punt voor zitting, waarde per punt € 496, wegingsfactor 2). Dit betekent dat de door het Hof gehanteerde berekening innerlijk tegenstrijdig is. Het tweede middel slaagt daarom eveneens. Het verwijzingshof zal over de hoogte van de ter zake van de hogerberoepsfase toe te kennen proceskosten beslissen.
s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
3 Proceskosten
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenwijkerland zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.