Hoge Raad, 18-11-2016, ECLI:NL:HR:2016:2602, 14/01452
Hoge Raad, 18-11-2016, ECLI:NL:HR:2016:2602, 14/01452
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 18 november 2016
- Datum publicatie
- 18 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2016:2602
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2014:865, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 14/01452
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting; art. 2 en 9 BTW-richtlijn 2006; art. 4 en 7 Wet OB; art. 3 en 4 Wet op het BTW-compensatiefonds; Verordening leerlingenvervoer gemeente Montferland; bekostiging voorziening leerlingenvervoer; organiseren van leerlingenvervoer vormt voor gemeente geen economische activiteit; gemeente is in zoverre geen ondernemer; HvJ 12 mei 2016, Gemeente Borsele, C-520/14; geen recht op bijdrage uit het BTW-compensatiefonds.
Uitspraak
18 november 2016
nr. 14/01452
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de gemeente Montferland te Didam (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 februari 2014, nrs. 12/00111 en 12/00112, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Arnhem (nrs. AWB 10/365 en AWB 11/5109) betreffende een aan belanghebbende over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een beschikking inzake een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd op het arrest van 12 mei 2016, gemeente Borsele, C-520/14, van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2016:334, BNB 2016/186.
2 Beoordeling van de middelen
Uit het hiervoor onder 1 vermelde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat de middelen 1 en 2, die zijn gericht tegen het oordeel van het Hof dat belanghebbende voor het leerlingenvervoer niet als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 kan worden aangemerkt, falen.
Middel 3 faalt op de gronden die zijn vermeld in onderdeel 3 van het heden in de zaak met nummer 12/02683 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.