Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-02-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:865, 12/00111 en 12/00112
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-02-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:865, 12/00111 en 12/00112
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 4 februari 2014
- Datum publicatie
- 14 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:865
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBARN:2012:BV2648, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2602, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 12/00111 en 12/00112
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Aftrek. Aangepast leerlingenvervoer. Economische activiteiten door gemeente? Overheid of belastingplichtige?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 12/00111 en 12/00112
uitspraakdatum: 4 februari 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Gemeente Montferland te Didam (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 26 januari 2012, nummers AWB 10/365 en 11/5109 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd tot een bedrag van € 48.065. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.592.
Aan belanghebbende is bij beschikking van 1 juli 2009 op de voet van artikel 9, lid 3, eerste volzin, van de Wet op het Btw-compensatiefonds (hierna: Wet BCF) voor het jaar 2008 een bijdrage toegekend van € 3.484.973 ten laste van het Btw-compensatiefonds.
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 26 januari 2012 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2012 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigden mr. [A] en [B] en namens de Inspecteur mr. [C], mr. [D] en mr. [E]. De zaken met rolnummers 12/00111 en 12/00112 zijn ter zitting gelijktijdig behandeld. Beide partijen hebben voorafgaand aan de zitting een pleitnota aan het Hof en wederpartij gezonden. De pleitnota's worden met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Ingevolge de artikelen 4 van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs, verstrekken burgemeester en wethouders van een gemeente op aanvraag bekostiging van de door hen noodzakelijk te achten vervoerskosten ten behoeve van het schoolbezoek van een leerling. Een gemeente stelt daartoe een regeling vast, met inachtneming van het in evenbedoelde artikelen bepaalde. Die regeling kan bepalen dat de gemeente, in plaats van bekostiging in geld te geven, het vervoer verzorgt of doet verzorgen.
De raad van de gemeente Montferland heeft in de openbare raadsvergadering van 28 april 2005 de “Verordening leerlingenvervoer gemeente Montferland” (hierna: de Verordening) vastgesteld. In de Verordening zijn de voorwaarden en modaliteiten opgenomen voor het aanvragen en het toekennen van een bekostiging van de vervoerskosten. De bekostiging heeft de vorm van een betaling in geld voor het gebruik van openbaar vervoer of gebruik van eigen vervoer (hierna: het normale leerlingenvervoer), dan wel de vorm van het verzorgen of doen verzorgen van het vervoer door de gemeente. De laatstgenoemde vorm, die te dezen in geschil is, wordt hierna aangeduid als het aangepaste leerlingenvervoer.
Ingevolge de Verordening verzorgt belanghebbende het aangepaste leerlingenvervoer voor:
1. De leerling die een school voor basisonderwijs bezoekt, waarbij de afstand van de woning tot de school meer dan 6 km bedraagt (resp. 4 km als een speciale school voor basisonderwijs wordt bezocht) en aan een aanvullende voorwaarde betreffende reistijd of het ontbreken van alternatieve vervoersmogelijkheden wordt voldaan (artikel 13 van de Verordening);
2. De leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, waarbij de afstand van de woning tot de school meer dan 6 km bedraagt en aan een aanvullende voorwaarde betreffende een handicap, reistijd of het ontbreken van een alternatieve vervoersmogelijkheden wordt voldaan (artikel 18 van de Verordening);
3. De leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, waarbij de afstand van de woning tot de school minder dan 6 km bedraagt, indien de lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap van de leerling dat vereist (artikel 20 van de Verordening);
4. De leerling die een basisschool, speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs bezoekt, indien de leerling gelet op zijn lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet in staat is – ook niet onder begeleiding – van openbaar vervoer gebruik te maken. Voor leerlingen van een speciale school voor basisonderwijs gelden daarbij aanvullende eisen (artikel 27 van de Verordening).
Met het oog op het realiseren van het aangepaste leerlingenvervoer heeft belanghebbende met een aantal vervoersbedrijven overeenkomsten gesloten op grond waarvan die bedrijven zich tegenover belanghebbende hebben verplicht de door belanghebbende aangewezen leerlingen uit de gemeente van en naar een door belanghebbende aangewezen plaats te vervoeren. Daarin draagt de belanghebbende de desbetreffende vervoer- en coördinatieactiviteiten op aan het vervoersbedrijf, dat deze opdracht aanneemt. Met betrekking tot de voor de vervoersprestatie overeengekomen vergoeding worden vijf percelen onderscheiden. Voor perceel 1, perceel 2 en perceel 3 (leerlingenvervoer naar scholen in de regio Didam en Zevenaar, Doetinchem en Arnhem) is de vergoeding gesteld op een bedrag per leerling per dag, welk bedrag per perceel verschillend is, voor perceel 4 (leerlingenvervoer naar overige bestemmingen) op een bedrag per voertuig per dag en voor perceel 5 (weekendvervoer) op een prijs per route per dag. De vervoersbedrijven mogen alleen het aantal dagen dat daadwerkelijk moet worden gereden aan belanghebbende in rekening brengen. De vervoersbedrijven reiken met betrekking tot het leerlingenvervoer facturen uit aan belanghebbende waarop omzetbelasting in rekening wordt gebracht.
De ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, betalen op grond van artikel 24, lid 1, van de Verordening per leerling een eigen bijdrage indien zij een gezamenlijk inkomen hebben van meer dan € 21.150 (in het schooljaar 2007/2008: € 21.730 en in het schooljaar 2008/2009: € 22.050). Dit drempelbedrag geldt ingevolge het tweede lid van voornoemde bepaling voor maximaal twee kinderen uit één gezin. De eigen bijdrage is gelijk aan de kosten van het openbaar vervoer over een afstand van 6 kilometer respectievelijk 4 kilometer indien een speciale school voor basisonderwijs wordt bezocht (artikel 24, lid 3 en lid 4, van de Verordening).
Indien de afstand van de woning tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs meer dan 20 kilometer bedraagt, betalen de ouders een van hun financiële draagkracht afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer (artikel 25, lid 2, van de Verordening). De hoogte van de eigen bijdragen wordt berekend volgens de volgende tabel:
Gecorrigeerd verzamelinkomen in € van ouders in de zin van de Wet IB (jaar 2003) |
Eigen bijdrage in € |
0 – 28.500 |
nihil |
28.500 – 34.000 |
105 |
34.000 – 39.500 |
440 |
39.500 – 44.500 |
825 |
44.500 – 51.500 |
1.195 |
51.500 – 56.500 |
1.585 |
56.500 en meer: per 4.500 extra inkomen |
385 |
De in de tabel genoemde inkomensbedragen en eigen bijdragen worden met ingang van 1 januari 2004 jaarlijks geïndexeerd (artikel 25, leden 5 en 6, van de Verordening).
De in 2.5 en 2.6 genoemde eigen bijdragen zijn niet verschuldigd voor het vervoer van de in 2.3 hiervoor onder 4 bedoelde leerling met een handicap (artikelen 24, lid 6 en 25, lid 7, van de Verordening).
Belanghebbende ontvangt – naast de eigen bijdrage van de ouders – van de rijksoverheid een bijdrage om de uitvoeringskosten van het leerlingenvervoer te betalen.
Een aanvraag voor het aangepaste leerlingenvervoer wordt gedaan door indiening van een door de ouders volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier (artikel 5 van de Verordening). De beslissing op de aanvraag (hierna: de beschikking), is vatbaar voor bezwaar en beroep. Voor het schooljaar 2007/2008 zijn 240 beschikkingen verstrekt, waarbij door 80 ouders een eigen bijdrage is voldaan van in totaal € 27.733. In het schooljaar 2008/2009 zijn 243 beschikkingen verstrekt, waarbij door 76 ouders een eigen bijdrage is voldaan van in totaal € 32.916.
Met ingang van het jaar 2007 heeft belanghebbende de door de vervoersbedrijven in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek gebracht en 6% omzetbelasting op aangifte voldaan over de eigen bijdragen die van de ouders zijn ontvangen. Over de tijdvakken in 2007 en 2008 betreft dit de volgende bedragen:
2007: omzetbelasting voldaan € 1.664
2007: afgetrokken voorbelasting € 21.745 -/-
terugontvangen € 20.081
2008: omzetbelasting voldaan € 1.975
2008: afgetrokken voorbelasting € 29.959 -/-
terugontvangen € 27.984
De Inspecteur heeft de in geding zijnde naheffingsaanslag opgelegd tot het totaal van de over die tijdvakken teruggeven bedragen aan omzetbelasting van € 48.065.
Belanghebbende heeft voor de in rekening gebrachte omzetbelasting niet verzocht om een bijdrage uit het Btw-compensatiefonds. De op de voet van artikel 9, lid 3, eerste volzin, van de Wet BCF afgegeven beschikking (hierna: de BCF-beschikking) vermeldt de volgende bedragen:
Compensabele btw volgens aangifte € 3.484.973
Totaal verleende voorschotten € 500.000
Terug te geven € 2.984.973
De Rechtbank heeft voor de gevallen van aangepast leerlingenvervoer waarbij geen sprake is van een eigen bijdrage geoordeeld dat geen sprake is van belaste handelingen als bedoeld in artikel 15, lid 1, van de Wet. Voor de gevallen waarin wel sprake is van een eigen bijdrage heeft de Rechtbank geoordeeld dat de eigen bijdrage niet kan worden aangemerkt als de vergoeding voor een door belanghebbende verrichte dienst en geconcludeerd dat belanghebbende geen diensten c.q. belaste handelingen verricht. Op grond daarvan concludeert de Rechtbank dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van voorbelasting. Voorts heeft de Rechtbank geoordeeld dat belanghebbende evenmin recht heeft op een bijdrage ten laste van het Btw-compensatiefonds, omdat het recht op een dergelijke bijdrage op grond van artikel 4, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Wet BCF is uitgesloten.
3 Geschil
Met betrekking tot de opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting is in hoger beroep in geschil of en in hoeverre belanghebbende de door de vervoersbedrijven ter zake van het aangepaste leerlingenvervoer aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek kan brengen op de voet van artikel 15, lid 1, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB). Het geschil spitst zich toe op de vragen of belanghebbende met betrekking tot het aangepaste leerlingenvervoer economische activiteiten verricht en, zo ja, of belanghebbende deze werkzaamheden als overheid verricht of als belastingplichtige.
Belanghebbende verdedigt dat zij met het verzorgen van het aangepaste leerlingenvervoer economische activiteiten verricht als belastingplichtige, welke activiteiten belast zijn met omzetbelasting (6%). Zij stelt dat zij een prestatie verricht waarvoor een vergoeding wordt voldaan. De prestatie, het tegen vergoeding verrichten van personenvervoer, is ingevolge artikel 13, lid 1, derde volzin, van de Btw-richtlijn juncto onderdeel 5 van Bijlage I van die richtlijn per definitie een economische activiteit. De omstandigheid dat een deel van de prestaties om niet wordt verricht, staat niet aan een volledig recht op aftrek in de weg. Belanghebbende wijst ter ondersteuning van haar standpunt naar punt 3.6 van de uitspraak van Gerechtshof ’s-Gravenhage van 20 april 2012, nummers BK-11/00066 en BK-11/00067, ECLI:NL:GHSGR:2012:BW5584. Primair stelt zij dat als gevolg daarvan alle door de vervoersbedrijven ter zake van het aangepaste leerlingenvervoer in rekening gebrachte omzetbelasting aftrekbaar is. Subsidiair stelt zij dat zij uitsluitend belaste diensten verricht met betrekking tot het aangepaste leerlingenvervoer waarvoor een eigen bijdrage is ontvangen. Indien dit subsidiaire standpunt wordt gevolgd, is tussen partijen niet in geschil dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd met € 16.546 tot € 31.519.
Indien en voor zover belanghebbende met betrekking tot het aangepaste leerlingenvervoer geen aanspraak kan maken op aftrek van voorbelasting, is met betrekking tot de onderhavige BCF-beschikking in geschil of die voorbelasting voor wat betreft het jaar 2008 voor compensatie in aanmerking komt op grond van de Wet BCF. Het geschil spitst zich toe op de vraag of compensatie is uitgesloten op grond van artikel 4, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Wet BCF. Indien laatstbedoelde vraag ontkennend wordt beantwoord, zijn partijen het erover eens dat belanghebbende recht heeft op een bijdrage ten laste van het Btw-compensatiefonds van € 29.959 indien de voorbelasting in het geheel niet aftrekbaar is op grond van de Wet OB. Indien de voorbelasting niet aftrekbaar is voor zover deze is toe te rekenen aan het aangepaste leerlingenvervoer waarvoor geen eigen bijdrage wordt ontvangen, zijn partijen het erover eens dat belanghebbende recht heeft op een bijdrage van € 20.672.
De Inspecteur neemt daartegenover in hoger beroep met betrekking tot de onderwerpelijke naheffingsaanslag in de omzetbelasting primair het standpunt in dat het aangepaste leerlingenvervoer geen economische activiteit is en subsidiair dat belanghebbende ter zake van het aangepaste leerlingenvervoer optreedt in haar hoedanigheid van overheid. Met betrekking tot de BCF-beschikking betoogt de Inspecteur dat belanghebbende geen recht heeft op een bijdrage ten laste van het Btw-compensatiefonds omdat sprake is van een individualiseerbare prestatie.
Belanghebbende concludeert met betrekking tot de naheffingsaanslag in de omzetbelasting primair tot vernietiging van die naheffingsaanslag en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 31.519. Met betrekking tot de BCF-beschikking concludeert zij primair tot vaststelling van de beschikking op een bijdrage van € 3.514.932 (€ 3.484.973 + € 29.959) en subsidiair op een bedrag van € 3.505.645 (€ 3.484.973 + € 20.672). De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.