Home

Hoge Raad, 04-03-2016, ECLI:NL:HR:2016:349, 15/03650

Hoge Raad, 04-03-2016, ECLI:NL:HR:2016:349, 15/03650

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 maart 2016
Datum publicatie
4 maart 2016
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:349
Formele relaties
Zaaknummer
15/03650

Inhoudsindicatie

Art. 17 Wet WOZ; art. 8:77 Awb. Onbegrijpelijk Hofoordeel omtrent waardering onroerende zaak.

Uitspraak

4 maart 2016

Nr. 15/03650

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 juni 2015, nr. 14/01080, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (nr. LEE 14/468) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Groningen voor het jaar 2013 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2 Beoordeling van de middelen

2.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z].

2.1.2.

De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak naar de waardepeildatum 1 januari 2012 vastgesteld op € 87.000. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft hij de vastgestelde waarde gehandhaafd.

2.1.3.

De Rechtbank heeft belanghebbendes beroep ongegrond verklaard.

2.1.4.

Voor het Hof was, evenals voor de Rechtbank, de in 2.1.2 bedoelde waarde in geschil.

2.2.1.

Het Hof heeft geoordeeld dat op de heffingsambtenaar de last rust te bewijzen dat de door hem in hoger beroep verdedigde waarde van € 87.000 niet te hoog is en dat hij hierin niet is geslaagd. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de door hem in hoger beroep verdedigde waarde niet te laag is.

2.2.2.

Omdat geen van beide partijen erin is geslaagd het verlangde bewijs te leveren heeft het Hof vervolgens de waarde van de onroerende zaak vastgesteld. Rekening houdend met alle voorliggende gegevens en deze afwegend oordeelt het Hof dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld.

2.3.1.

Het eerste middel komt op tegen het hiervoor onder 2.2.2 weergegeven oordeel van het Hof met het betoog dat die beslissing zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.

2.3.2.

Het eerste middel slaagt. Zonder nadere motivering, welke ontbreekt, is niet begrijpelijk dat het Hof op basis van alle voorliggende gegevens – waaronder de door de heffingsambtenaar aangedragen bewijzen – enerzijds van oordeel is dat deze gegevens onvoldoende bewijs opleveren voor het oordeel dat de vastgestelde waarde niet te hoog is, maar anderzijds oordeelt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.

2.3.3.

Het tweede middel faalt. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

2.4.

Gelet op hetgeen hiervoor in onderdeel 2.3.2 is overwogen kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een nieuwe beoordeling van de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak.

3 Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing