Home

Hoge Raad, 22-04-2016, ECLI:NL:HR:2016:696, 15/01467

Hoge Raad, 22-04-2016, ECLI:NL:HR:2016:696, 15/01467

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 april 2016
Datum publicatie
22 april 2016
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:696
Formele relaties
Zaaknummer
15/01467

Inhoudsindicatie

Hypotheekaftrek Belgische woning door Belg met inkomen in België én Nederland. Schumackerdoctrine niet van toepassing.

Uitspraak

22 april 2016

nr. 15/01467

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z], België (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 18 februari 2015, nr. BK-14/00412, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 13/5854) betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2009 en de ten aanzien van belanghebbende voor dat jaar gegeven beschikking als bedoeld in artikel 3.152, lid 1, van de Wet IB 2001. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 10 december 2015 geconcludeerd tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (ECLI:NL:PHR:2015:2449).

Zowel de Staatssecretaris als belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2 Beoordeling van de klachten

2.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.

Belanghebbende is in 1999 geëmigreerd naar België. Hij is eigenaar van twee in België gelegen onroerende zaken waarop recht van hypotheek is verleend.

2.1.2.

Bij de door de Belgische belastingdienst opgelegde aanslag personenbelasting en aanvullende belastingen, inkomstenjaar 2009 en aanslagjaar 2010, is een ‘detail van berekening’ gevoegd. Daaruit volgt dat van de in de aangifte vermelde rente van € 32.000 een bedrag van € 7934,80 in aftrek is toegelaten. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag van de bij die aanslag in de Belgische belastingheffing betrokken ‘Inkomsten van onroerende goederen’.

2.1.3.

Belanghebbende is in loondienst werkzaam bij de in Nederland gevestigde vennootschap [A] B.V. De aandelen in [A] B.V. zijn in handen van [B] BVBA, een in België gevestigde vennootschap waarvan belanghebbende directeur en enig aandeelhouder is.

2.1.4.

In 2009 heeft belanghebbende een loon ontvangen van [A] B.V. van € 69.553. Tevens heeft hij van [A] B.V. een stamrechtuitkering ontvangen van € 18.008 (hierna: de stamrechtuitkering). In België heeft hij van [B] BVBA een loon genoten van € 12.500.

2.1.5.

De voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2009 is overeenkomstig de aangifte vastgesteld op basis van het volgende belastbare inkomen uit werk en woning:

inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking € 69.553

af: saldo inkomsten uit eigen woning € 99.907

bij: stamrechtuitkering € 18.008

belastbaar inkomen uit werk en woning negatief € 12.346

2.1.6.

Bij brief van 3 juli 2012 heeft belanghebbende aan de Inspecteur kenbaar gemaakt dat hij niet langer kiest voor toepassing van de regels van de Wet IB 2001 voor binnenlandse belastingplichtigen. Als gevolg hiervan heeft hij de Inspecteur gevraagd de stamrechtuitkering niet tot het belastbare inkomen uit werk en woning te rekenen.

2.1.7.

Met dagtekening 19 september 2012 is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2009 opgelegd. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Het verlies uit werk en woning voor het jaar 2009 is bij beschikking (hierna: de beschikking) vastgesteld op € 12.346. De in onderdeel 2.1.6 genoemde brief van 3 juli 2012 is daarbij niet in aanmerking genomen; deze brief is nadien aangemerkt als bezwaarschrift.

2.1.8.

Bij brief van 15 maart 2013 heeft belanghebbende de Inspecteur geïnformeerd dat wel wordt gekozen voor toepassing van de regels van de Wet IB 2001 voor binnenlandse belastingplichtigen.

2.1.9.

De Inspecteur heeft in de uitspraak op bezwaar, gedagtekend 24 juni 2013, onder meer het volgende vermeld:

“Ik heb besloten het belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) als volgt nader vast te stellen:

Inkomsten uit tegenwoordige arbeid in Nederland € 69.553

Inkomsten uit tegenwoordige arbeid in België - 12.500

Lijfrente [A] B.V. - 18.808

Af: Inkomsten uit eigen woning - 99.907

954

Het thans vastgestelde bedrag is negatief € -12.346. Ik ben van mening dat [de aanslag] eerder te laag dan te hoog is vastgesteld.”

Op deze gronden heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de aanslag en de beschikking afgewezen.

2.1.10.

Gelijktijdig met het doen van uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur met toepassing van artikel 3.151, lid 4, Wet IB 2001 een zogenoemde herzieningsbeschikking vastgesteld. Daarbij is het verlies nader vastgesteld op nihil. Tevens heeft de Inspecteur een ‘navorderingsaanslag zonder gevolg’ opgelegd; deze beslissingen vormen geen onderwerp van de onderhavige procedure.

2.2.1.

Zowel in beroep als in hoger beroep heeft belanghebbende primair het standpunt ingenomen dat op grond van het recht van de Europese Unie, ook als niet voor toepassing van de regels van de Wet IB 2001 voor binnenlandse belastingplichtigen wordt gekozen, recht bestaat op aftrek van hypotheekrente. Het belastbare inkomen dient in die opvatting te worden vastgesteld op € 30.354 negatief, te weten de inkomsten uit tegenwoordige arbeid in Nederland (€ 69.553) minus de negatieve inkomsten uit eigen woning (€ 99.907), aldus belanghebbende. Subsidiair heeft belanghebbende gekozen voor toepassing van de regels voor binnenlandse belastingplichtigen als bedoeld in artikel 2.5 Wet IB 2001 (tekst 2009).

2.2.2.

Het Hof heeft ten aanzien van het primaire geschilpunt geoordeeld dat de vraag of de negatieve inkomsten uit de in België gelegen eigen woning op basis van het recht van de Europese Unie in aftrek komen, moet worden beantwoord aan de hand van het arrest HvJ 14 februari 1995, Schumacker, C-279/93, ECLI:EU:C:1995:31, BNB 1995/187. Ten aanzien van belanghebbende is evenwel geen sprake van een situatie als aan de orde in het arrest Schumacker, omdat belanghebbende in zijn woonstaat voldoende inkomsten geniet om aldaar aan een belastingheffing te kunnen worden onderworpen, waarbij rekening kan worden gehouden met de door hem ter zake van de financiering van zijn eigen woning betaalde rente, aldus het Hof.

2.2.3.

Met betrekking tot het subsidiaire geschilpunt heeft het Hof geoordeeld dat ingeval belanghebbende kiest voor toepassing van de regels voor binnenlandse belastingplichtigen, zijn wereldinkomen, waaronder de stamrechtuitkering, in de heffing dient te worden betrokken.

2.2.4.

De klachten in cassatie zijn gericht tegen het in onderdeel 2.2.2 weergegeven oordeel van het Hof.

2.3.1.

Uit de gedingstukken volgt dat de in Nederland belastbare inkomsten uit arbeid € 69.553 bedragen, aangezien de heffing over de stamrechtuitkering ten bedrage van € 18.008 ingevolge artikel 18, paragraaf 2, van het Belastingverdrag Nederland-België van 5 juni 2001 aan België is toegewezen. Belanghebbende heeft als ingezetene van België in dat land € 12.500 aan inkomsten uit tegenwoordige arbeid genoten. Of ook de stamrechtuitkering in België tot de belastbare inkomsten behoort – de gedingstukken geven daarover geen uitsluitsel – kan hier in het midden blijven.

2.3.2.

Onder de in 2.3.1 vermelde omstandigheden kan niet worden gezegd dat belanghebbende in zijn woonstaat België geen aldaar belastbare inkomsten van betekenis heeft verworven (ook niet als de stamrechtuitkering in België niet belastbaar is), en evenmin dat hij nagenoeg zijn gehele gezinsinkomen heeft verworven in Nederland. Dit brengt mee dat, naar redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar is, in dit geval niet met vrucht een beroep kan worden gedaan op toepassing van de zogenoemde Schumackerdoctrine, omschreven in de onderdelen 4.7 tot en met 4.10 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.

2.3.3.

Het voorgaande wordt niet anders doordat het bedrag van de negatieve inkomsten uit de eigen woning in België hoger is dan het bedrag van de in die woonstaat belastbare inkomsten en bij de belastingheffing van belanghebbende daarom – zouden die negatieve inkomsten volgens de Belgische belastingwetgeving volledig aftrekbaar zijn – niet ten volle rekening zou kunnen worden gehouden met die negatieve inkomsten.

2.3.4.

De klachten slagen derhalve niet.

3 Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing