Parket bij de Hoge Raad, 10-12-2015, ECLI:NL:PHR:2015:2449, 15/01467
Parket bij de Hoge Raad, 10-12-2015, ECLI:NL:PHR:2015:2449, 15/01467
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 10 december 2015
- Datum publicatie
- 15 januari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2015:2449
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:696, Contrair
- Zaaknummer
- 15/01467
Inhoudsindicatie
Hypotheekrenteaftrek Belgische woning; belastbaarheid stamrechtuitkering aan Belg
Belanghebbende, werkzaam in Nederland en in België, wil hypotheekrente ter zake van diens Belgische woning aftrekken, waarbij geen inkomensbestanddelen belast worden die ter heffing aan België zijn toegewezen. Belanghebbende beroept zich op de Schumacker-doctrine.
Feiten: Belanghebbende woont in België en heeft daar twee hypothecair gefinancierde panden. De in 2009 betaalde hypotheekrente bedroeg € 99.907. Belanghebbende ontving in 2009 € 69.553 loon alsmede € 18.808 uit een stamrecht van een in Nederland gevestigde BV en € 12.500 loon als zaakvoerder van een in België gevestigde BV. Belanghebbende heeft over 2009 aangifte IB/PVV gedaan als buitenlandse belastingplichtige, waarbij hij genoemde inkomensbestanddelen exclusief het Belgische loon heeft aangegeven. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de door de inspecteur conform aangifte opgelegde aanslag en heeft daarbij geopteerd voor toepassing van de regels voor binnenlandse belastingplicht (art. 2.5 Wet IB 2001). De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar aangegeven dat de inkomsten uit België in dat geval in de belastingheffing betrokken hadden moeten worden, waardoor het inkomen in de aanslag IB/PVV 2009 eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. Belanghebbende kon in België slechts een deel van de hypotheekrente in aftrek brengen.
In geschil is welke inkomsten van belanghebbende in het onderhavige jaar in de Nederlandse inkomstenbelasting moeten/mogen worden betrokken.
De rechtbank Den Haag heeft geoordeeld dat in het geval belanghebbende als binnenlands belastingplichtige belast wordt, de stamrechtuitkering in de Nederlandse grondslag opgenomen mag worden. Daarnaast oordeelde de Rechtbank dat, indien belanghebbende als buitenlands belastingplichtige belast wordt, een beroep op arresten van het Hof van Justitie (hierna: HvJ) hem niet in een betere positie kan brengen omdat de Inspecteur belanghebbende reeds heeft toegestaan hypotheekrente ten aanzien van zijn Belgische woning in aftrek te brengen.
Gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof) heeft het hoger beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Het Hof oordeelt dat er geen sprake is van een met het Europees recht strijdige situatie als in het arrest Schumacker. Belanghebbende verdient immers voldoende inkomen in zijn woonstaat, zodat voldoende rekening is gehouden met de betaalde hypotheekrente. Daaraan doet niet af dat de op grond van de Belgische wetgeving verleende aftrek kleiner is dan de aftrek die ter zake van de hypotheekrente bij toepassing van de Nederlandse wet zou worden verleend. Het Hof oordeelt bovendien dat indien belanghebbende op grond van artikel 2.5 Wet IB 2001 kiest voor de toepassing van de regels voor binnenlandse belastingplicht, de stamrechtuitkering initieel wel in de Nederlandse grondslag betrokken mag worden.
Belanghebbende stelt in cassatie twee middelen voor. Belanghebbendes eerste middel strekt ertoe dat Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat in België voldoende rekening is gehouden met negatieve inkomsten uit de woningen in België. Het tweede middel bestrijdt ’s Hofs oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op hypotheekrenteaftrek omdat deze als buitenlands belastingplichtige in België voldoende inkomen geniet om rekening te houden met bedoelde rente. Belanghebbende stelt dat deze behandeling in strijd komt met de door het HvJ gewezen arresten Renneberg en Commissie/Estland.
A-G Niessen meent dat het van belang is om eerst te constateren dat belanghebbende verschillende keren zijn keuze voor binnenlandse dan wel buitenlandse belastingplicht heeft gewijzigd. In beroep, in hoger beroep en in cassatie kiest belanghebbende primair voor de behandeling als buitenlands belastingplichtige. Daarvan uitgaande, alsmede in aanmerking nemende dat aftrek van hypotheekrente in de primaire aanslag reeds is verleend aan belanghebbende, kunnen belanghebbendes middelen hem niet in een betere positie brengen. Vervolgens onderzoekt de A-G of ambtshalve cassatie belanghebbende zou kunnen baten. Vooropgesteld zij dat uit de stukken van het geding naar voren komt dat belanghebbende en de Inspecteur in feite tevens twisten over de opname van de stamrechtuitkering in de Nederlandse belastinggrondslag. Uit de stukken van het geding blijkt dat het hier gaat om een periodieke uitkering uit een recht als bedoeld in artikel 18 van het belastingverdrag tussen Nederland en België. Uitgaande van buitenlandse belastingplicht en in aanmerking nemende dat de uitkering € 25.000 niet te boven gaat, meent de A-G dat de stamrechtuitkering inderdaad ten onrechte opgenomen is in de Nederlandse grondslag. Indachtig de visie van de A-G dat de stamrechtuitkering uit de Nederlandse grondslag gezuiverd moet worden, wordt de behandeling van belanghebbendes middelen inzake de hypotheekrenteaftrek toch weer relevant. In het geval die middelen slagen, leidt het zuiveren van de stamrechtuitkering uit de Nederlandse grondslag immers daadwerkelijk tot een verlaging van de verliesvaststellingsbeschikking. Indien de middelen niet slagen, wordt de verlaging als gevolg van het zuiveren van de stamrechtuitkering uit de Nederlandse grondslag, volledig geneutraliseerd door (een gedeelte van) de hypotheekrente alsnog niet in aftrek toe te laten op basis van interne compensatie. De A-G constateert dat uit de arresten Schumacker, Renneberg en Commissie/Estland volgt dat in gevallen waarin een aanmerkelijk deel van het (gezins)inkomen in de woonstaat verdiend wordt, de werkstaat geen persoonlijke aftrekposten hoeft te verlenen. Voorgaande uitleg zou leiden tot de conclusie dat belanghebbende (die ongeveer 31% van diens inkomen in België belast ziet worden) in Nederland geen aanspraak geldend kan maken op hypotheekrenteaftrek. De A-G meent echter ook dat bovenstaande interpretatie niet boven alle twijfel verheven is gegeven onder andere de arresten Meindl en Wallentin. De A-G adviseert om prejudiciële vragen te stellen om deze onduidelijkheid weg te nemen.
Conclusie: de conclusie strekt tot het stellen van prejudiciële vragen en het aanhouden van de zaak tot daarop antwoorden zijn verkregen.
Conclusie
mr. R.E.C.M. Niessen
Advocaat-Generaal
Conclusie van 10 december 2015 inzake:
Nr. Hoge Raad: 15/01467 |
[X] |
Nr. Gerechtshof: BK 14/00412 Nr. Rechtbank: AWB-13/5854 |
|
Derde Kamer A |
tegen |
Inkomstenbelasting/premie volksverz. 2009 |
Staatssecretaris van Financiën |
1 Inleiding
[X] (hierna: belanghebbende) te [Z] (België) heeft in het jaar 2009 inkomen genoten in zowel België als Nederland.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd met dagtekening 19 september 2012, berekend naar een belastbaar bedrag van nihil. Gelijktijdig met de aanslag is bij beschikking een verlies uit werk en woning voor het jaar 2009 vastgesteld op € 12.346 (hierna: de verliesbeschikking).
De Inspecteur heeft het bezwaarschrift dat belanghebbende tegen de aanslag en verliesbeschikking heeft ingediend, bij uitspraak van 24 juni 2013 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank). Bij uitspraak van 17 maart 2014 heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.1
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof). Bij uitspraak van 18 februari 2015 heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.2
Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. De staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft gerepliceerd. De Staatssecretaris heeft niet gedupliceerd.
Het geschil in cassatie betreft de vraag welke inkomsten van belanghebbende in het onderhavige jaar in de Nederlandse inkomstenbelasting moeten worden betrokken.
2 De feiten en het geding in feitelijke instanties
Het Hof heeft de feiten, waarvan in cassatie kan worden uitgegaan, als volgt vastgesteld:
Belanghebbende is geboren [in] 1949 en heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft geen fiscaal partner.
In 1999 is hij geëmigreerd naar België waar hij tot op heden woonachtig is. Belanghebbende heeft twee in België gelegen onroerende zaken in eigendom, een aan de [a-straat 1] in [Q] en een aan de [b-straat 1] te [Q] . Op beide woningen is recht van hypotheek verleend.
(…)
Belanghebbende is advocaat en als directeur in loondienst bij de in Nederland gevestigde vennootschap [A] BV. Alle aandelen van [A] BV berusten bij [B] BVBA, een in België gevestigde vennootschap waarvan belanghebbende directeur en enig aandeelhouder is.
In het onderhavige jaar heeft belanghebbende een loon ontvangen van [A] BV van € 69.553. Uit België heeft hij van [B] BVBA als zaakvoerder een loon genoten van € 12.500. Tevens heeft hij een stamrechtuitkering ontvangen van [A] BV van € 18.808. Belanghebbende heeft in zijn aangifte voor de Nederlandse inkomstenbelasting voor het jaar 2009 een negatief saldo aan inkomsten uit eigen woning aangegeven van € 99.907, bestaande uit hypotheekrente betaald op leningen in verband met de in België gelegen woningen (hypotheekrenteaftrek). De woningen zijn in de zin van Hoofdstuk 3 van de Wet inkomstenbelasting 2001, althans voor de toepassing van artikel 2.5 Wet IB 2001, beide als eigen woning aan te merken.
Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar aangifte inkomstenbelasting gedaan als buitenlands belastingplichtige en de onder 3.7 genoemde inkomensbestanddelen aangegeven behoudens het uit België genoten loon van de BVBA. De stamrechtuitkering is in de aangifte opgenomen voor een bedrag van € 18.008. De aanslag is door de Inspecteur conform de aangifte vastgesteld als volgt:
Het thans vastgestelde bedrag is negatief € -12.346. Ik ben van mening dat eerder te laag dan te hoog is vastgesteld.”
De inkomsten uit tegenwoordige arbeid in België ten bedrage van € 12.500, die bij de aanslagregeling niet in de heffing zijn betrokken, zijn wel betrokken in de nadien opgelegde navorderingsaanslag en gegeven herziene verliesvaststellingsbeschikking. De daartegen gemaakte bezwaren zijn aangehouden totdat de aanslag 2009 onherroepelijk vaststaat.
Rechtbank
Bij de Rechtbank was in geschil of belanghebbende het negatieve saldo van inkomsten uit eigen woning in aftrek mocht brengen zonder dat zijn Belgische inkomsten, te weten het Belgische loon van € 12.500 en de stamrechtuitkering van € 18.808, tot het belastbare inkomen uit werk en woning werden gerekend.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat in het geval belanghebbende met gebruikmaking van de keuzeregeling als binnenlands belastingplichtige belast wordt, de stamrechtuitkering van € 18.808 in Nederland in de grondslag opgenomen mag worden. Daarnaast oordeelde de Rechtbank dat, indien belanghebbende als buitenlands belastingplichtige belast wordt, een beroep op arresten van het Hof van Justitie (hierna: HvJ) hem niet in een betere positie kan brengen omdat de Inspecteur belanghebbende reeds heeft toegestaan hypotheekrente ten aanzien van zijn Belgische woning in aftrek te brengen van zijn Nederlandse belastbare inkomen uit werk en woning.
Hof
Het Hof heeft het hoger beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Daartoe heeft het, voor zover van belang in het onderhavige beroep in cassatie, overwogen:
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat hem als buitenlands belastingplichtige aanspraak toekomt op het in aanmerking nemen van de onder 3.8 vermelde negatieve inkomsten uit de in België gelegen eigen woning. Hij beroept zich daarbij op artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU) en de in dat kader gewezen jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap (HvJ).
Het Hof volgt belanghebbende niet in zijn betoog. De vraag of de negatieve inkomsten uit de in België gelegen eigen woning van belanghebbende op basis van Europees recht in aanmerking dienen te worden genomen bij de bepaling van zijn belastbare inkomen uit werk en woning, dient naar het oordeel van het Hof beantwoord te worden aan de hand van het toetsingskader dat het HvJ in zijn arrest van 14 februari 1995, C-79/93, BNB 1995/187 (Finanzamt Köln-Altstadt vs. Schumacker; hierna: arrest Schumacker) heeft geschetst. Ten aanzien van belanghebbende doet zich in 2009 niet een in het arrest Schumacker in strijd met het Europese recht geoordeelde situatie voor, reeds omdat belanghebbende in zijn woonstaat voldoende inkomsten geniet om aldaar aan een belastingheffing te worden onderworpen, waarbij rekening kan worden gehouden met de door hem ter zake van de financiering van zijn eigen woning betaalde rente. Hierbij neemt het Hof in aanmerking dat, naar volgt uit hetgeen onder 3.3 tot en met 3.5 is overwogen, belanghebbende de door hem ter zake van de financiering van zijn eigen woning betaalde rente in zijn aangifte voor de Belgische personenbelasting heeft opgevoerd en dat zulks, in overeenstemming met de Belgische wetgeving, ertoe heeft geleid dat bij de heffing van die belasting met de zo-even genoemde rente op de in de Belgische wetgeving voorziene wijze en mate rekening is gehouden. Daaraan doet niet af dat de op grond van de Belgische wetgeving verleende aftrek veel kleiner is dan de aftrek, die ter zake van de meergenoemde rente bij toepassing van de Nederlandse wet wordt verleend. Daarenboven geldt dat in het geval belanghebbende al zijn inkomsten in de woonstaat België verwerft belanghebbende - naar de gemachtigde ter zitting heeft erkend - niet meer recht op aftrek van hypotheekrente in België zal genieten dan hij thans in België heeft genoten.
3 Het geding in cassatie
Belanghebbende heeft twee cassatiemiddelen voorgesteld, die ik als volgt samenvat.
Belanghebbendes eerste middel strekt ertoe dat Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat in België voldoende rekening is gehouden met negatieve inkomsten uit de woningen in België.
Het tweede middel van belanghebbende bestrijdt ’s Hofs oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op hypotheekrenteaftrek omdat deze als buitenlands belastingplichtige in België voldoende inkomen geniet om rekening te houden met bedoelde rente. Belanghebbende stelt dat deze behandeling in strijd komt met de door het HvJ gewezen arresten Renneberg3 en Commissie/Estland.4