Home

Hoge Raad, 13-05-2016, ECLI:NL:HR:2016:830, 15/02399

Hoge Raad, 13-05-2016, ECLI:NL:HR:2016:830, 15/02399

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 mei 2016
Datum publicatie
13 mei 2016
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:830
Formele relaties
Zaaknummer
15/02399

Inhoudsindicatie

Art. 26 en art. 67 Awr, art. 8:1 en art. 8:71 Awb; gesloten stelsel; vanaf 1 januari 2008 beroep tegen afwijzing Wob-verzoek in verband met fiscale geheimhoudingsplicht alleen nog bij burgerlijke rechter.

Uitspraak

nr. 15/02399

13 mei 2016

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 17 april 2015, nr. 13/00937, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 13/789) betreffende een door belanghebbende ingediend Wob-verzoek. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Beoordeling van de klachten

2.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.

Belanghebbende heeft bij brief van 22 augustus 2011 bij de Belastingdienst een Wob-verzoek ingediend (hierna: het informatieverzoek). Het informatieverzoek is afgewezen.

2.1.2.

Het tegen de afwijzing van het informatieverzoek gerichte bezwaar is door de Staatssecretaris van Financiën ongegrond verklaard. De afwijzing is gebaseerd op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR en, voor zover het informatieverzoek betrekking had op stukken die niet tot het fiscale dossier behoren, op de uitzonderingsgrond van artikel 10, lid 2, letter c, van de Wob.

2.1.3.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank. Dit beroep ziet op de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de op artikel 67 AWR gebaseerde afwijzing van het informatieverzoek.

2.1.4.

De belastingkamer van de Rechtbank heeft het beroep behandeld; de Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard.

2.2.1.

Het Hof heeft geoordeeld dat de Rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard. Het heeft daartoe overwogen dat het sinds de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 april 2010, nr. 200906092/1/H3, ECLI:NL:RVS:2010:BM1041, vaste jurisprudentie is dat artikel 67 AWR een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter is. Die regeling prevaleert boven de Wob, zodat de bestuursrechter niet bevoegd is. Voorts heeft het Hof overwogen dat inzake de afwijzing door de Staatssecretaris van Financiën van een informatieverzoek op grond van artikel 67 van de AWR uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld. De vraag of de Staatssecretaris van Financiën terecht artikel 67 AWR aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, heeft het Hof op die grond onbeantwoord gelaten.

2.2.2.

De klachten zijn gericht tegen het in onderdeel 2.2.1 weergegeven oordeel van het Hof.

2.3.1.

Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat ingevolge artikel 26 van de AWR geen beroep openstaat bij de belastingrechter tegen een op grond van artikel 67 AWR genomen besluit van de Staatssecretaris van Financiën.

2.3.2.

Gelet op de parlementaire toelichting bij de wijziging van artikel 67 AWR per 1 januari 2008 (Wet van 27 september 2007 (Versterking fiscale rechtshandhaving), Stb. 2007, 376), bevat artikel 67 AWR sinds die datum een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter die prevaleert boven de Wob (zie Kamerstukken II 2005/06, 30 322, nr. 7, blz. 26-27). In verband hiermee is, anders dan de Hoge Raad met betrekking tot de vóór 1 januari 2008 geldende tekst van artikel 67 AWR heeft geoordeeld in zijn arrest van 5 maart 2010, nr. 08/01707, ECLI:NL:HR:2010:BL6423, BNB 2010/167, de algemene bestuursrechter evenmin bevoegd. Het Hof is derhalve van een juiste rechtsopvatting uitgegaan bij zijn oordeel dat de Rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard en dat in een geval als het onderhavige uitsluitend een vordering kan worden ingesteld bij de burgerlijke rechter (vgl. ABRvS 14 april 2010, nr. 200906092/1/H3, ECLI:NL:RVS:2010:BM1041).

2.3.3.

Gelet op hetgeen is overwogen in de onderdelen 2.3.1 en 2.3.2 falen de klachten in zoverre.

2.3.4.

De klachten kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

2.4.

Gelet op hetgeen in onderdeel 2.3 is overwogen dient het beroep in cassatie ongegrond te worden verklaard.

3 Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing