Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-04-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1390, 13-00937

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-04-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1390, 13-00937

Inhoudsindicatie

Art. 67 AWR. Wet openbaarheid van bestuur. Art. 8:42 Awb. Art. 365 Wetboek van Strafvordering. Art. 26 AWR. Art. 8:71 Awb.

Belanghebbende is betrokken geweest in belastingprocedures en voor dezelfde jaren strafrechtelijk vervolgd. Hij wil overlegging van stukken, die in die procedures niet zijn overgelegd. In het bijzonder wil belanghebbende overlegging van stukken met betrekking tot de selectie en aanmelding door de Belastingdienst voor het zogenoemde tripartite-overleg als bedoeld in de vervolgingsrichtlijn ter zake van de strafrechtelijke vervolging door het Openbaar Ministerie. Belanghebbende dient bij de Belastingdienst een Wob-verzoek in, dat door de staatssecretaris van Financiën wordt afgewezen. Zijn Wob-verzoek wordt tevens door de Minister van Veiligheid en Justitie afgewezen. Kort weergegeven verwijst de staatssecretaris van Financiën naar de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Veiligheid en Justitie verwijst naar de staatssecretaris van Financiën.

Het Hof oordeelt, dat tegen de beslissing van de staatssecretaris van Financiën op het verzoek om ontheffing van de geheimhoudingsplicht (art.67 AWR) geen beroep bij de belastingrechter openstaat vanwege het in het belastingrecht gesloten stelsel van rechtsmiddelen (art. 26 AWR). Omdat de staatssecretaris van Financiën dit had kunnen weten moet hij het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoeden. De staatssecretaris van Financiën heeft namelijk belanghebbende op het verkeerde been gezet door in de beslissing op bezwaar als rechtsmiddel op te nemen dat belanghebbende zich wel tot de belastingrechter kon wenden. In de belastingprocedure zijn de stukken niet overgelegd, omdat deze in het strafdossier zouden thuis horen. De stukken zijn niet aan het strafdossier toegevoegd, omdat de stukken zouden thuishoren in de belastingprocedure. Het Hof is dan ook van oordeel, dat belanghebbende voor de door hem gevraagde stukken van ‘het kastje naar de muur’ is gestuurd. Het Hof bepaalt dat uitsluitend bij de burgerlijke rechter een vordering kan worden ingesteld (art. 8:71 Awb).

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/00937

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 18 juli 2013, nummer AWB 13/789 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de staatssecretaris van Financiën,

betreffende het hierna te noemen verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Voor het ontstaan en de loop van het geding tot en met de uitspraak van de Rechtbank verwijst het Hof naar hetgeen onder 2 is vermeld.

1.2.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.3.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 26 juni 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de staatssecretaris van Financiën, de heer [A].

1.4.

Partijen hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.5.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.6.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende heeft bij brief van 22 augustus 2011 bij het onderdeel van de rijksbelastingdienst Belastingdienst/Oost Brabant een verzoek gedaan op grond van de Wob (hierna: informatieverzoek). Dit verzoek luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:

‘In het kader van materiële waarheidsvinding en de daarmee samenhangende zorgvuldige oordeelsvorming verzoek ik u , mede op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB), om mij de hierna gevraagde informatie te verstrekken. Het betreft informatie en betrokken stukken aangaande uw onderzoek en de gevolgde aanpak en procedure aangaande de beweerdelijke belastingfraude en de beweerdelijke niet ambtelijke omkoping zoals die door mij gepleegd zou zijn. Deze informatie is nodig , zoals gezegd, voor een evenwichtige en zorgvuldige oordeelsvorming.

De gevraagde informatie betreft:

1. Verslag en aanmelding van beweerdelijk fiscaal delict [belanghebbende] bij de boetecoordinator.

2. Verslag en behandeling daarvan bij Selectie Overleg.

3. Verslag en beslissing daarvan bij Tripartiete Overleg.

4. Projectplan van aanpak [belanghebbende] zoals dat door [B] is gebruikt bij de aanhouding.

5. Overleg en vergaderstukken "[C]".’.

2.2.

Het verzoek is ingevolge de Uitvoeringsregeling Wob Financiën, Stcrt. 1998, 246, zoals toentertijd laatstelijk gewijzigd bij Stcrt. 2011, 11029, namens de staatssecretaris van Financiën behandeld door de directeur van het onderdeel Belastingdienst/Oost Brabant van de rijksbelastingdienst.

2.3.

De staatssecretaris van Financiën heeft bij schriftelijk besluit van 12 september 2011 het informatieverzoek afgewezen met een beroep op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).

2.4.

Belanghebbende heeft bij brief van 18 oktober 2011 bezwaar gemaakt tegen het onder 2.3 vermelde besluit.

2.5.

Op 22 november 2011 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Op dezelfde dag is aan belanghebbende het hoorverslag gezonden met het verzoek aan belanghebbende om aan te geven of hij zich kon vinden in het hoorverslag.

2.6.

Belanghebbende heeft het vragenformulier hoorverslag geretourneerd en daarin aangekruist dat het hoorverslag de besproken onderwerpen en de ingenomen standpunten niet correct weergeeft. Hij heeft daarbij handgeschreven opgemerkt, dat het hoorverslag overigens goed is, maar dat niet is weergegeven het verzoek van belanghebbende om per gevraagd onderdeel aan informatie concreet aan te geven wat de grond van afwijzing is.

2.7.

De staatssecretaris van Financiën heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen bij besluit van 16 december 2011. Deze beslissing op bezwaar luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:

‘3. Beoordeling van uw bezwaarschrift

U heeft in uw bezwaarschrift aangegeven dat de door u gevraagde stukken, zoals weergegeven in het verzoek, naar uw mening van essentieel belang zijn voor de waarheidsvinding en rechtmatigheidstoetsing. U bent van mening dat deze stukken niet vallen onder de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna Awr). (…)

De door u gevraagde stukken en daaruit af te leiden informatie zijn te onderscheiden in twee delen.

Allereerst de stukken van het aanmeldingstraject van een vermoedelijk fiscaal delict volgens de toenmalig geldende Aanmeldings-Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen, in uw verzoek van 22 augustus 2011 genummerd 1 tot en met 3.

Het lijkt mij evident dat deze behoren tot het fiscale dossier in ‘ruime’ zin. Het betreft immers informatie ten aanzien van een specifieke belastingplichtige waarbij, in het kader van de uitvoering van fiscale wetgeving, een redelijk vermoeden van een fiscaal strafbaar feit is ontstaan.

U heeft -tweemaal- inzage gekregen in het fiscale bezwaardossier. Dit dossier bevat alle van belang zijnde stukken die gebruikt zijn bij de oplegging van de door u bestreden aanslagen. Dit is het bezwaardossier ofwel het fiscale dossier in 'enge' zin. Op grond van artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht heeft u recht op inzage in deze stukken en u heeft van dit recht ook daadwerkelijk gebruik gemaakt.

De door u gevraagde stukken genummerd 1 tot en met 3 zien echter niet op de fiscaliteit van de opgelegde aanslagen en behoren dan ook niet tot het bezwaardossier.

Naar mijn mening rust op deze stukken de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 Awr.

Voor zover er sprake zou zijn van een redelijk vermoeden van het plegen van een commuun delict kan dit door de Belastingdienst gemeld worden aan de Officier van Justitie. Deze melding ziet evident niet op fiscale aspecten en behoort om die reden dan ook niet tot het fiscale dossier. Voor zover u zou willen betogen dat deze stukken wél deel uitmaken van het fiscale dossier wil ik u erop wijzen dat het in het kader van de Wob niet mogelijk is dergelijke stukken op te vragen. In de Wob is in artikel 10, lid 2, letter c, een uitzonderingsgrond opgenomen voor 'de opsporing en vervolging van strafbare feiten'. Ik beroep mij dan ook op deze uitzonderingsgrond.

Tot dit eerste deel behoren ook de stukken 'overleg en vergaderstukken "[C]"”, in uw verzoek genummerd 5. De term “[C]” zal een verwijzing zijn naar de fiscale onderzoeken met betrekking tot de vennootschap [D] B.V.

Afgezien van het feit dat deze vennootschap geen deel van uw fiscale dossier uitmaakt en dit voor u een 'derde' is waarvoor onverkort mijn geheimhoudingsplicht van artikel 67 Awr van toepassing is, zitten alle hierop betrekking hebbende stukken die van belang zijn voor het opleggen van de door uw bestreden aanslagen onverkort in het bezwaardossier waarin u inzage heeft gekregen.

Ten tweede verzoekt u om inzage in een projectplan wat volgens u gebruikt is door een FIOD-medewerker bij de aanhouding. Dergelijke stukken worden vervaardigd binnen de opsporingsfase onder leiding van een Officier van Justitie. Een dergelijk projectplan maakt geen deel uit van het fiscale dossier. Ik kan deze dan ook niet aan u verstrekken. Voor inzage in dergelijke stukken zult u zich moeten wenden tot de Officier van Justitie.

Voor zover u zou willen betogen dat deze stukken wél deel uitmaken van het fiscale dossier wil ik u er ook bij deze stukken op wijzen dat het in het kader van de Wob niet mogelijk is dergelijke stukken op te vragen. In de Wob is in artikel 10, lid 2, letter c, een uitzonderingsgrond opgenomen voor 'de opsporing en vervolging van strafbare feiten’. Ook hierbij beroep ik mij op de genoemde uitzonderingsgrond van de Wob

(…)

4. Conclusie

Bij deze heroverweging van de eerdere beslissing op uw verzoek kom ik tot de conclusie dat op grond van artikel 67 van de Awr op mij een geheimhoudingsplicht rust. Ik heb uw verzoek op grond van de Wob getoetst aan artikel 67 van de Awr. Deze bepaling is een bijzondere openbaarmakingsregeling die prevaleert boven de Wob.

Voor zover er genoemde stukken onder mij berusten die niet behoren tot het fiscale dossier beroep ik mij op de uitzonderingsgrond van artikel 10, lid 2, letter c van de Wob.

5. Beslissing op uw bezwaarschrift

Ik wijs uw bezwaar af met een beroep op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Awr danwel de uitzonderingsgrond van artikel 10, lid 2, letter c van de Wob.’.

2.8.

In de beslissing op het bezwaar is het volgende rechtsmiddel opgenomen:

‘6. Mogelijkheid van beroep

Ten aanzien van de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Awr staat geen bezwaar of beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

Voor zover u het niet eens bent met de beslissing dat uw Wob-verzoek getoetst is aan artikel 67 van de Awr kunt u tegen dit onderdeel van deze beslissing in beroep.

U kunt ten aanzien van dit gedeelte van deze uitspraak in beroep gaan bij de Rechtbank te Breda, sector bestuursrecht, Postbus 3332, 4800 DH, Breda.

Ten aanzien van de toepassing van de uitzonderingsgrond op basis van de Wob kunt u binnen zes weken na dagtekening van deze beslissing op uw bezwaarschrift een beroepschrift indienen bij de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector bestuursrecht, Postbus 90125, 5200 MA, 's-Hertogenbosch.

(…)’.

2.9.

Belanghebbende heeft bij geschrift van 26 januari 2012 beroep ingesteld bij de Rechtbank ’s-Hertogenbosch tegen de beslissing op bezwaar van 16 december 2011.

2.10.

Belanghebbende heeft bij geschrift van 26 januari 2012 tevens beroep ingesteld bij de Rechtbank Breda tegen de beslissing op bezwaar van 16 december 2011. Rechtbank Breda heeft dit geschrift bij brief van 8 februari 2012 doorgezonden aan Rechtbank ’s-Hertogenbosch.

2.11.

Rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 7 december 2012, AWB 12/374 BZ (ECLI:NL:RBSHE:2012:7342; tekst niet gepubliceerd) beslist op het onder 2.9 vermelde beroep. In deze uitspraak luidt het dictum als volgt:

‘De rechtbank,

- verklaart zich onbevoegd, voor zover het beroep gericht is tegen verweerders besluit tot toepassing van artikel 67 van de Awr;

- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij is nagelaten om eisers verzoek met betrekking tot stukken die in het kader van de opsporing onder leiding van de Officier van Justitie tot stand zijn gekomen te zenden aan de Officier van Justitie;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 152,00 aan eiser te vergoeden.’.

2.12.

De staatssecretaris van Financiën heeft bij brief van 4 maart 2013 het informatieverzoek, onder schriftelijke kennisgeving aan belanghebbende, doorgezonden aan het Openbaar Ministerie.

2.13.

Bij brief van 25 juni 2013 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie het informatieverzoek afgewezen. Deze brief luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:

‘Uw verzoek heb ik beoordeeld aan de hand van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Uitgangspunt van deze wet is dat er in het belang van een goede en democratische bestuursvoering voor degene die om informatie verzoekt een recht op openbaarmaking van de informatie bestaat.

Beslissing

Na onderzoek is gebleken dat het Openbaar Ministerie niet beschikt over de door u verzochte informatie, die in een of meerdere documenten dient te zijn neergelegd. Derhalve wordt uw verzoek om informatie afgewezen.

De Wob geeft slechts recht op informatie voor zover neergelegd in documenten en verplicht niet tot vergaren, dan wel het bewerken of opstellen van documenten.

Het onderzoek naar het al dan niet beschikken over de door u verzochte informatie leverde echter tevens op dat u op de zitting van 14 mei jl., een soortgelijk verzoek heeft ingediend.

Het Hof heeft op die datum beslist dat de Advocaat — Generaal "... ervoor zorg (dient) te dragen dat het door de belastingdienst ter bespreking in het tripartite-overleg d.d. 25 mei 2005 aan de boetefraude-coördinator gezonden aanmeldformulier alsmede het mogelijk ook ter bespreking in het tripartite-overleg d.d. 13 oktober 2005 aan de boetefraude- coördinator gezonden aanmeldformulier danwel het hiertoe opgemaakte aanvullende document, wordt toegevoegd aan het dossier."

Voor wat betreft deze aan het strafdossier toe te voegen stukken wijs ik verzoek eveneens af gelet op het feit dat het Wetboek van Strafvordering een bijzondere regeling voor openbaarmaking van stukken bevat, verwoord in artikel 365. Deze regeling moet geacht worden een lex specialis te zijn ten opzichte van de Wob en heeft een uitputtend karakter, zodat de Wob op de stukken in het procesdossier niet van toepassing is.’.

2.14.

Na door belanghebbende tegen het onder 2.13 vermelde besluit gemaakte bezwaar is belanghebbende in beroep gegaan tegen de afwijzing van het bezwaar door de Minister van Veiligheid en Justitie bij Rechtbank Oost-Brabant. Rechtbank Oost-Brabant heeft bij uitspraak van 28 mei 2014, SHE 13/5816, (ECLI:NL:RBOBR:2014:3613; tekst niet gepubliceerd) het beroep ongegrond verklaard. Ten tijde van het onderzoek ter zitting was belanghebbende tegen deze uitspraak nog niet in hoger beroep gegaan.

2.15.

Nadat belanghebbende bij brief van 23 januari 2013 Rechtbank Zeeland-West-Brabant (voorheen: Rechtbank Breda) had verzocht te bevestigen dat zijn beroepschrift van 26 januari 2012 was doorgezonden overeenkomstig de onder 2.11 bedoelde uitspraak van Rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep in behandeling genomen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft zich vervolgens bij uitspraak van 18 juli 2013, AWB 13/789, ECLI:NL:RBZWB:2013:5424 onbevoegd verklaard en de griffier gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht terug te betalen.

2.16.

Belanghebbende heeft bij geschrift van 21 augustus 2013 hoger beroep bij het Hof ingesteld tegen de onder 2.15 vermelde uitspraak van 18 juli 2013, AWB 13/789, ECLI:NL:RBZWB:2013:5424.

2.17.

Belanghebbende heeft ter zake van de heffing van de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2000 tot en met 2002 bij de belastingrechter procedures gevoerd, waarbij hij in het gelijk is gesteld (Hoge Raad 12 september 2014, 13/02757, ECLI:NL:HR:2014:2692; Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 25 april 2013, 12/00135, ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ9967; Rechtbank Breda 28 februari 2012, AWB 10/46).

2.18.

Belanghebbende is strafrechtelijk vervolgd voor, onder meer, het onjuist of onvolledig doen van aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2000 tot en met 2002, waarvan hij is vrijgesproken bij arrest van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 februari 2014, 20-000654-12, ECLI:NL:GHSHE:2014:377 (in hoger beroep op Rechtbank ’s-Hertogenbosch 7 februari 2012, 01/9960002-06, ECLI:NL:RBSHE:2012:BV2888).

2.19.

In het kader van de onder 2.18 vermelde strafrechtelijke procedure is door de Belastingdienst/FIOD een aanvullend proces-verbaal inzake aanleiding strafrechtelijk onderzoek opgemaakt d.d. 14 september 2011 (AH-001a). In het proces-verbaal is, voor zover te dezen van belang, het volgende vermeld:

‘Dit proces-verbaal heb ik opgemaakt naar aanleiding van een verzoek van de Officier van Justitie, mr. (…), van het Functioneel Parket te 's-Hertogenbosch. De reden van zijn verzoek is gelegen in een tweetal beschikkingen van de Rechtbank 's-Hertogenbosch, gedateerd 15 juni 2011, inzake de parketnummers (…) en 01/996002-06 (strafzaak tegen onder meer [Hof: belanghebbende]).

In deze beschikkingen gelast de Rechtbank 's-Hertogenbosch aan de Officier van Justitie om een aanvullend proces-verbaal op te laten maken waarin de start van de hiervoor genoemde strafrechtelijke onderzoeken uitgebreider wordt beschreven, gerelateerd aan de vragen wanneer tegen de verdachten (…) en [Hof: belanghebbende] een verdenking is ontstaan en op welk moment (…) en [Hof: belanghebbende] als verdachten zijn aangemerkt.

Ik zal in dit aanvullende proces-verbaal verbaliseren over de aanleiding en de start van het ingestelde strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachten (…) en [Hof: belanghebbende].

(…)

4. Onderzoek Trafi

Naar aanleiding van het signaal van de Belastingdienst te Haarlem is Trafi in het najaar van 2002 een administratief onderzoek gestart naar mogelijke onregelmatigheden met betrekking tot onroerende zaak transacties.

1. Trafi is vanaf 1996 onderdeel van de Belastingdienst en staat voor ‘Team Research Analyse Fiscale/Financiële Informatie’. Trafi onderzoekt en analyseert de integriteit van geldstromen middels administratief onderzoek naar verborgen feitencomplexen. Trafi is een landelijk werkend team dat door de reguliere Belastingdienst kan worden aangestuurd wanneer Belastingdienstmedewerkers twijfel hebben/krijgen aan de integriteit van bepaalde zaken. Naar aanleiding van signalen vanuit de Belastingdienst stelt Trafi administratieve onderzoeken in. Trafi heeft geen opsporingsbevoegdheid. Zodra zij een redelijk vermoeden van een strafbaar feit krijgt, draagt zij de zaak over aan de FIOD. Vaak blijft Trafi dan wel betrokken bij het verdere onderzoek vanwege hun dossierkennis. Om die reden maakt een liaison van de FIOD dan ook deel uit van Trafi.

(…)

6. Aanmelding strafzaak

De aanmeldingen die vanuit Trafi zijn gedaan naar aanleiding van de door Trafi ingestelde controle- en derdenonderzoeken zijn door de afdeling OI van FIOD-kantoor [woonplaats] beoordeeld en hebben geleid tot aanmeldingen voor het instellen van strafrechtelijke onderzoeken tegen onder meer de verdachten (…) en [Hof: belanghebbende]. In deze door de afdeling OI van de FIOD [woonplaats] opgemaakte aanmeldingen, beide gedateerd op 24 februari 2005, voor het instellen van strafrechtelijk onderzoeken zijn onder meer verwoord de vermoedelijk gepleegde delicten en het daderschap, te weten:

(…)

7. SO / TPO

In het Selectie-Overleg en het Tripartite-overleg, beiden gehouden op 25 mei 2005, zijn de beide zaken ((…) met gefisnummer [nummer 1] en [Hof: belanghebbende] met gefisnummer [nummer 2]) geaccepteerd voor strafrechtelijke afhandeling, zoals hiervoor beschreven. Ten aanzien van [Hof: belanghebbende] is daarbij tevens besloten om tijdens het in te stellen strafrechtelijk onderzoek rekening te houden met mogelijke onjuistheden met betrekking tot de ingediende aangiften inkomstenbelasting van [Hof: belanghebbende] over de jaren 2000 en 2001.

Omdat niet binnen de gestelde termijn een aanvang was gemaakt met het opsporingsonderzoek door de FIOD zijn de beide zaken nogmaals in het Tripartite-overleg van 13 oktober 2005 ingebracht en daar opnieuw geaccepteerd voor strafrechtelijke afhandeling binnen de FIOD Utrecht, afdeling Opsporing.’.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (voorheen: Rechtbank Breda) zich terecht onbevoegd verklaard?

II. Indien vraag I bevestigend moet worden beantwoord: Kan uitsluitend bij de burgerlijke rechter een vordering worden ingesteld (artikel 8:71 van de Awb)?

III. Indien vraag I ontkennend moet worden beantwoord: Is het informatieverzoek terecht bij beslissing op bezwaar van 16 december 2011 door de staatssecretaris van Financiën afgewezen?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De staatssecretaris van Financiën is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot toewijzing van het informatieverzoek en tot veroordeling van de staatssecretaris van Financiën tot het vergoeden van het door hem betaalde griffierecht. De staatssecretaris van Financiën concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing