Hoge Raad, 22-01-2016, ECLI:NL:HR:2016:91, 15/01401
Hoge Raad, 22-01-2016, ECLI:NL:HR:2016:91, 15/01401
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 22 januari 2016
- Datum publicatie
- 22 januari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2016:91
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2015:557
- Zaaknummer
- 15/01401
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
22 januari 2016
Nr. 15/01401
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 17 februari 2015, nr. BK‑14/00578 betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2004 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1 Het eerste geding in cassatie
De uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam (nr. 11/00499) is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 23 mei 2014, nr. 13/01647, ECLI:NL:HR:2014:1188, BNB 2014/175, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
2 Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij drie middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3 Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.