Hoge Raad, 23-06-2017, ECLI:NL:HR:2017:1151, 17/00696
Hoge Raad, 23-06-2017, ECLI:NL:HR:2017:1151, 17/00696
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 juni 2017
- Datum publicatie
- 23 juni 2017
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2017:1151
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2016:10571
- Zaaknummer
- 17/00696
Inhoudsindicatie
HR verklaart het beroep in cassatie n-o.
Uitspraak
23 juni 2017
Nr. 17/00696
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 december 2016, nr. 16/00368, betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2010 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.
1 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 23 maart 2017, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet binnen de gestelde termijn voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 24 april 2017 in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na de dagtekening van deze brief mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. In zijn brief van 17 mei 2017 voert belanghebbende aan tijdig een verzoek om vermindering of kwijtschelding van het griffierecht te hebben ingediend. Omdat een antwoord uitbleef, heeft hij het verschuldigde griffierecht alsnog betaald, zij het niet tijdig. Een verzoek als door belanghebbende gesteld is noch ter griffie van de Hoge Raad noch bij het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak te Utrecht ontvangen. Voor zover de brief van 17 mei 2017 moet worden opgevat als een beroep op betalingsonmacht, heeft belanghebbende niet voor het einde van de gestelde betalingstermijn aan de griffier kenbaar gemaakt dat hij voldoet aan het criterium voor betalingsonmacht zoals weergegeven in onderdeel 2.3.3 van het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2015, nr. 14/05176, ECLI:NL:HR:2015:354, BNB 2015/197.
Hetgeen belanghebbende in zijn brief van 17 mei 2017 voor het overige aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.
2 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
3 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2017.
Het door belanghebbende als griffierecht betaalde bedrag van € 124 wordt door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven.