Hoge Raad, 17-11-2017, ECLI:NL:HR:2017:2879, 17/00320
Hoge Raad, 17-11-2017, ECLI:NL:HR:2017:2879, 17/00320
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 november 2017
- Datum publicatie
- 17 november 2017
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2017:2879
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2016:10198, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 17/00320
Inhoudsindicatie
Zuiveringsheffing. Het Hof is ten onrechte niet ingegaan op een stelling van belanghebbende. Verwijzing.
Uitspraak
17 november 2017
nr. 17/00320
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden van 20 december 2016, nrs. 15/00673, 15/00675 en 15/00676, op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus‑Tricijn te Zwolle en het incidenteel hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Overijssel (nrs. AWB 14/2717 tot en met AWB 14/2719) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2008, 2009 en 2010 opgelegde aanslagen in de zuiveringsheffing en de daarbij gegeven boetebeschikkingen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het dagelijks bestuur van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus‑Tricijn (hierna: GBLT) heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben de zaak mondeling doen toelichten, belanghebbende door A.E.H. van der Voort Maarschalk en C. Presilli, advocaten te Amsterdam, en GBLT door A.G. Hendriks, advocaat te Rotterdam.
2 Beoordeling van de klachten
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende exploiteert op een bedrijfsterrein een groothandel in zeevis waarbij vis wordt bewerkt en ingevroren. In 2007 heeft belanghebbende een op het bedrijfsterrein gebouwde vergistingsinstallatie in gebruik genomen. In deze installatie wordt biogas geproduceerd. Daarbij komt, naast biogas en (gezuiverd) afvalwater, een residu met niet‑vergist materiaal vrij, in de stukken aangeduid als digestaat. Vanaf 12 maart 2010 is digestaat over de weg afgevoerd van het bedrijf van belanghebbende.
In 2009 heeft het Waterschap Vallei & Eem een discrepantie geconstateerd tussen het totale voor de zuiveringsheffing aangegeven aantal vervuilingseenheden en het aantal vervuilingseenheden dat een rioolwaterzuiveringsinstallatie in Amersfoort te verwerken kreeg. Uit een daarnaar ingesteld onderzoek heeft de heffingsambtenaar geconcludeerd dat belanghebbende in de jaren 2008, 2009 en 2010 (tot 12 maart) grote hoeveelheden digestaat heeft geloosd op het riool zonder daarvan aangifte te doen. Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2008, 2009 en 2010 aanslagen zuiveringsheffing opgelegd, waarbij is uitgegaan van aanzienlijk hogere vervuilingseenheden dan belanghebbende in de aangiften had vermeld.
Voor het Hof was in geschil of de heffingsambtenaar terecht is uitgegaan van dit hogere aantal vervuilingseenheden.
Belanghebbende heeft gesteld dat zij in het geheel geen digestaat heeft geloosd op het riool. Het Hof heeft geoordeeld dat deze stelling niet aannemelijk is. Ter motivering van dat oordeel heeft het Hof verwezen naar een rapport dat is uitgebracht door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB), waarin is geconcludeerd dat uiterlijk per medio 2009 stagnaties zouden zijn opgetreden in het vergistingsproces indien, zoals belanghebbende stelt, het digestaat geheel zou zijn gerecycled in de vergister. Van stagnaties is echter geen sprake geweest, aldus het Hof.
Tegen het in 2.2.2 vermelde oordeel van het Hof richten zich de klachten, onder meer met het betoog dat het oordeel van het Hof onbegrijpelijk is omdat de vergistingstanks van belanghebbende een grotere hoeveelheid digestaat kunnen bevatten dan waarvan het Hof, in navolging van StAB, is uitgegaan.
Dit betoog treft doel. In het rapport van StAB, waarnaar het Hof verwijst, is de conclusie dat zonder lozing van digestaat op het riool stagnaties zouden zijn opgetreden in de vergister, gebaseerd op de ontwerpwaarde die in het algemeen wordt aangehouden voor vergistingsinstallaties. Uit de stukken blijkt dat belanghebbende voor het Hof gemotiveerd heeft gesteld dat die ontwerpwaarde niet geldt voor de vergister die bij haar in gebruik is. Het Hof is op die stelling ten onrechte niet ingegaan.
De klacht dat het Hof de afwijzing van belanghebbendes verzoek om een integrale vergoeding van de proceskosten ontoereikend heeft gemotiveerd, faalt. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Gelet op hetgeen in 2.3.2 is overwogen kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De klachten voor het overige behoeven geen behandeling. Verwijzing moet volgen.
3 Proceskosten
GBLT zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.