Home

Hoge Raad, 24-02-2017, ECLI:NL:HR:2017:289, 16/01159

Hoge Raad, 24-02-2017, ECLI:NL:HR:2017:289, 16/01159

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
24 februari 2017
Datum publicatie
24 februari 2017
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:289
Formele relaties
Zaaknummer
16/01159

Inhoudsindicatie

Art. 15.33 Wet milieubeheer; Verordening afvalstoffenheffing 2013 gemeente Rijnwaarden. Na intrekking Verordening zonder overgangsrecht kunnen geen aanslagen meer worden opgelegd met toepassing van die Verordening.

Uitspraak

24 februari 2017

nr. 16/01159

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijnwaarden (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 januari 2016, nr. 15/00250, op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Rijnwaarden tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 14/5286) betreffende de aan [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) voor het jaar 2013 opgelegde aanslag in de afvalstoffenheffing van de gemeente Rijnwaarden. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Het College heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 29 september 2016 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2016:965).

Het College heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2 Beoordeling van de klachten

2.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 28 februari 2014 een aanslag in de afvalstoffenheffing voor het jaar 2013 opgelegd.

2.1.2.

De raad van de gemeente Rijnwaarden heeft op 18 december 2012 de Verordening afvalstoffenheffing 2013 vastgesteld en deze op 19 februari 2013 gewijzigd. Deze verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

"Artikel 6 Wijze van heffing

1 De belasting bedoeld in hoofdstuk 1.1 van de tarieventabel wordt geheven bij wege van aanslag.

(…)

Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1 De belasting bedoeld in hoofdstuk 1.1 van de tarieventabel is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

(…)

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

1 De 'Verordening afvalstoffenheffing 2012' van 20 december 2012 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing.

2 Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

3 De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2013.

4 Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening afvalstoffenheffing 2013'."

2.1.3.

Op 17 december 2013 heeft de raad van de gemeente Rijnwaarden de Verordening afvalstoffenheffing 2014 vastgesteld. In deze verordening is onder meer bepaald:

"Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

1 De 'Verordening afvalstoffenheffing 2013' van 18 december 2012, gewijzigd op 19 februari 2013 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing.

2 Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

3 De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2014.

4 Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening afvalstoffenheffing 2014'."

2.2.1.

Voor het Hof was in geschil of de aanslag afvalstoffenheffing 2013 terecht aan belanghebbende is opgelegd, omdat ten tijde van het opleggen van die aanslag de Verordening afvalstoffenheffing 2013 was ingetrokken.

2.2.2.

Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord. Daartoe heeft het Hof geoordeeld dat de Verordening afvalstoffenheffing 2013 per 1 januari 2014 is ingetrokken zonder dat in een overgangsregeling is voorzien. Artikel 11, lid 3, AWR laat onverlet dat ook aan de formele vaststelling door de heffingsambtenaar van een materiële belastingschuld een geldige wettelijke regeling ten grondslag moet liggen waaraan hij de heffingsbevoegdheid voor die specifieke belasting ontleent. Omdat de gemeentelijke wetgever bij de intrekking van de Verordening afvalstoffenheffing 2013 niet heeft bepaald dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor de datum van intrekking hebben voorgedaan, berust de aan belanghebbende opgelegde aanslag niet op een daarvoor toereikende wettelijke grondslag, aldus het Hof.

2.3.1.

Tegen de hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordelen richt zich de eerste klacht.

2.3.2.

Een aanslag in een gemeentelijke belasting kan slechts rechtsgeldig worden opgelegd indien deze berust op een verordening die (i) voorziet in heffing van deze belasting bij wege van aanslag, en die (ii) gelet op het ter zake geldende overgangsrecht (nog) van toepassing is op het tijdstip waarop die aanslag wordt opgelegd.

2.3.3.

De aan belanghebbende opgelegde aanslag is gebaseerd op de Verordening afvalstoffenheffing 2013, die voorafgaand aan het opleggen van de aanslag was ingetrokken zonder dat was voorzien in enige bepaling van overgangsrecht. Daarom moet van onmiddellijke werking van die intrekking worden uitgegaan. Dit brengt mee dat de Verordening afvalstoffenheffing 2013 op het moment van het opleggen van de aanslag niet meer van toepassing was. Gelet op het onder 2.3.2 overwogene kon op dat moment op grond van die verordening geen aanslag meer worden opgelegd.

2.3.4.

De in artikel 11, lid 3, AWR opgenomen termijn van drie jaren voor het opleggen van een aanslag brengt daarin geen verandering. De in die bepaling bedoelde bevoegdheid tot het opleggen van aanslagen kan, zoals het Hof terecht tot uitgangspunt heeft genomen, alleen worden uitgeoefend met betrekking tot heffingen bij wege van aanslag waarvoor een ten tijde van die oplegging toepasselijke wettelijke grondslag bestaat. Die grondslag ontbreekt na de intrekking van de Verordening, met inbegrip van de daarin opgenomen bepaling dat de heffing plaatsvindt bij wege van aanslag. Daaraan kan niet afdoen dat de materiële belastingschuld al voorafgaand aan die intrekking, in 2013, was ontstaan.

2.3.5.

De eerste klacht faalt.

2.3.6.

De tweede klacht kan evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3 Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing