Hoge Raad, 01-12-2017, ECLI:NL:HR:2017:3036, 16/01936
Hoge Raad, 01-12-2017, ECLI:NL:HR:2017:3036, 16/01936
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 1 december 2017
- Datum publicatie
- 1 december 2017
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2017:3036
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2016:818, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 16/01936
Inhoudsindicatie
Douanerechten; algemene indelingsregels 1 en 3 van de GN; posten 4421 en 9503 van de GN; tariefindeling van een combinatie van een houten punnikklos, een punniknaald en drie bolletjes wol, opgemaakt voor de verkoop in het klein; begrip speelgoed.
Uitspraak
1 december 2017
nr. 16/01936
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 1 maart 2016, nr. 14/00812, op het hoger beroep van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 13/4455) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op een verzoek om terugbetaling van douanerechten. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
2 Beoordeling van het middel
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Op 18 januari 2010 heeft belanghebbende aangifte gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van goederen omschreven als “knitting sets”. Elke knitting set bestaat uit een combinatie van een houten punnikklos, een punniknaald en drie bolletjes wol van verschillende kleuren, in een doorzichtige plastic verpakking (hierna: de punniksets). In de aangifte heeft belanghebbende postonderverdeling 9605 00 00 van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: de GN) vermeld. Het bij deze post behorende tarief aan douanerechten bedraagt 3,7 percent. De douaneautoriteiten hebben aan de hand van deze vermelding het verschuldigde bedrag aan douanerechten berekend en dit bedrag van belanghebbende geheven.
Op 17 januari 2013 heeft belanghebbende een verzoek om terugbetaling ingediend met betrekking tot de hiervoor in 2.1.1 bedoelde geheven en door haar betaalde douanerechten. Daarbij heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat de punniksets moeten worden ingedeeld als “andere houtwaren” als bedoeld in postonderverdeling 4421 90 98 van de GN. Goederen van deze postonderverdeling zijn vrij van douanerechten.
De Inspecteur heeft het verzoek om terugbetaling afgewezen. In hoger beroep heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat op grond van aantekening 1, letter p, op hoofdstuk 44 van de GN indeling in post 4421 van de GN niet mogelijk is omdat de punniksets “ander speelgoed, aangeboden in assortimenten of in stellen” in de zin van postonderverdeling 9503 00 70 van de GN zijn. Het bij goederen van deze postonderverdeling behorende tarief aan douanerechten bedraagt 4,7 percent.
Het Hof heeft geoordeeld dat de punniksets niet kunnen worden aangemerkt als speelgoed en daarom niet kunnen worden ingedeeld onder post 9503 van de GN. Daartoe heeft het Hof onder verwijzing naar de bewoordingen van de post en de toelichting daarop overwogen dat onder speelgoed in de zin van post 9503 van de GN wordt verstaan voorwerpen waarmee kinderen spelen, bepaaldelijk die welke daartoe bestemd en vervaardigd zijn. Naar het oordeel van het Hof is punniken een handwerk- en rondbreitechniek die niet enkel en hoofdzakelijk door kinderen wordt beoefend. Het punnikklosje heeft niet de vorm van een paddenstoel, sprookjesfiguur of enige andere figuratieve vorm en is vervaardigd van blank hout, zodat volgens het Hof niet kan worden gezegd dat de punniksets zijn bestemd of vervaardigd voor kinderen.
Het Hof heeft voorts geoordeeld dat het houten punnikklosje het wezenlijke karakter aan de punniksets verschaft en dat de punniksets daarom met toepassing van algemene indelingsregel 3b van de GN als “andere houtwaren” moeten worden ingedeeld in postonderverdeling 4421 90 98 van de GN.
Het middel richt zich tegen de hiervoor in 2.2.1 weergegeven oordelen van het Hof. Het middel betoogt in de eerste plaats dat het Hof het begrip speelgoed in de zin van post 9503 van de GN te beperkt heeft uitgelegd aangezien daaronder moet worden verstaan speelgoed dat is bestemd voor het vermaak van zowel kinderen als volwassenen. Voorts voert het middel aan dat onbegrijpelijk is het oordeel van het Hof dat punniken een handwerk- en rondbreitechniek is die niet enkel en hoofdzakelijk door kinderen wordt beoefend.
Uit de toelichting op post 9503 van het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (hierna: het GS), opgesteld door de Werelddouaneorganisatie, blijkt dat het bij speelgoed in de zin van deze post gaat om voorwerpen die hoofdzakelijk zijn bestemd voor het vermaak van personen (kinderen of volwassenen). Ook het Hof van Justitie van de Europese Unie legt post 9503 van de GS uit met inachtneming van die toelichting (vgl. HvJ 13 juli 2006, Anagram International Inc., C-14/05, ECLI:EU:C:2006:465, hierna: het arrest Anagram, punt 23). Gelet hierop getuigt ’s Hofs oordeel dat onder speelgoed moet worden verstaan voorwerpen waarmee uitsluitend kinderen spelen van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel wordt in zoverre terecht voorgesteld.
Het middel kan echter niet tot cassatie leiden, aangezien in de hiervoor in 2.2.1 omschreven oordelen van het Hof ligt besloten het oordeel dat punniken, zijnde een techniek van handwerken of rondbreien, in het algemeen niet als spelen of als vermaak wordt beschouwd. Dit oordeel kan, als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk, in cassatie niet met vrucht worden bestreden.
Voorts is – anders dan het middel voor het overige aanvoert – voor de tariefindeling van de punniksets niet van belang dat deze zijn vervaardigd door een speelgoedfabrikant of dat de punniksets volgens een vermelding op de verpakking niet geschikt zijn voor kinderen van 0-3 jaar. De bestemming van een product kan een objectief indelingscriterium zijn wanneer die bestemming inherent is aan het product. Die inherentie wordt echter bepaald aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product zelf (vgl. het arrest Anagram, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak) en niet aan de hand van typering van de fabrikant of de waarschuwing van een fabrikant dat het door hem vervaardigde product niet geschikt is voor kinderen van 0‑3 jaar.
3 Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.