Home

Hoge Raad, 15-12-2017, ECLI:NL:HR:2017:3130, 17/01386

Hoge Raad, 15-12-2017, ECLI:NL:HR:2017:3130, 17/01386

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 december 2017
Datum publicatie
15 december 2017
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:3130
Formele relaties
Zaaknummer
17/01386

Inhoudsindicatie

Artikel 52, lid 1, van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001, gelijksoortige belasting, Wet op de Kansspelbelasting, vrijheid van dienstenverkeer, artikel 56 VWEU.

Uitspraak

15 december 2017

nr. 17/01386

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 februari 2017, nr. 16/00216, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van Rechtbank Gelderland, (nr. AWB 15/66) betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de kansspelbelasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Beoordeling van de klachten

2.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.

Belanghebbende heeft op 28 april 2012 deelgenomen aan de Westdeutsche Lotterie. Hij heeft daarbij (tezamen met drie anderen) de hoofdprijs gewonnen van € 3.501.699,60. Dit bedrag is op 7 mei 2012 op de rekening van belanghebbende gestort.

2.1.2.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag kansspelbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.015.492.

2.1.3.

Van de inleg van de Westdeutsche Lotterie wordt circa 50 percent als prijzengeld uitgekeerd.

2.1.4.

De deelstaten van de Bondsrepubliek Duitsland heffen een Lotteriesteuer van 16,67 percent van de verkoopwaarde van de loten (exclusief Lotteriesteuer). Daarnaast heffen de deelstaten een Konzessionsbeitrag van 24 percent van de totale inleg als vergoeding voor het bezit van een vergunning voor het organiseren van het kansspel. De Lotteriesteuer en de Konzessionsbeitrag worden geheven van de organisator van het kansspel.

2.2.

Voor het Hof was in geschil of belanghebbende kansspelbelasting verschuldigd is. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord. Het heeft geoordeeld dat de Lotteriesteuer, noch de Konzessionsbeitrag kunnen worden aangemerkt als een gelijksoortige belasting als bedoeld in artikel 52, lid 1, van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (hierna: BvdB). Hoewel beide heffingen, net als de Nederlandse kansspelbelasting, van invloed zijn op het gedeelte van de inleg dat als prijzengeld kan worden uitgekeerd, hebben ze, anders dan de kansspelbelasting, niet de gewonnen prijzen als grondslag. De hoogte van deze heffingen is op geen enkele wijze afhankelijk van de hoogte van het uitgekeerde prijzengeld, aldus het Hof.

2.3.

Tegen dit oordeel richt zich de eerste klacht.

2.3.1.

Op grond van artikel 52, lid 1, van het BvdB is een in Nederland wonende of gevestigde gerechtigde tot een prijs van een buitenlands kansspel vrijgesteld van de daarop betrekking hebbende kansspelbelasting, indien die prijs is onderworpen aan een gelijksoortige belasting, die vanwege een ander land of een andere Mogendheid wordt geheven.

2.3.2.

Belanghebbende betoogt in dit verband dat het Hof ten onrechte heeft vastgesteld dat de Lotteriesteuer wordt berekend over de nominale waarde van de loten voordat deze worden verkocht. Dit betoog faalt omdat in cassatie niet kan worden geklaagd over schending van het buitenlands recht. ’s Hofs vaststelling is ook geenszins onbegrijpelijk gezien de tekst van de in onderdeel 4.4 van ’s Hofs uitspraak geciteerde paragrafen van het Duitse Rennwet- und Lotteriegesetz.

2.3.3.

Gelet op het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat de prijs niet het object van de Lotteriesteuer en de Konzessionsbeitrag is. Daarom wordt niet voldaan aan de in artikel 52, lid 1, van het BvdB voor toepassing van de vrijstelling gestelde voorwaarde dat de prijs is onderworpen aan een soortgelijke buitenlandse belasting. De klacht treft daarom geen doel.

2.4.

De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3 Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing