Home

Hoge Raad, 03-03-2017, ECLI:NL:HR:2017:340, 15/04007

Hoge Raad, 03-03-2017, ECLI:NL:HR:2017:340, 15/04007

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
3 maart 2017
Datum publicatie
3 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:340
Formele relaties
Zaaknummer
15/04007

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Art. 3.65 Wet IB 2001. Geruisloze omzetting. Bron van inkomen? Is belanghebbende verbonden voor de verbintenissen van het fonds voor gemene rekening waarin hij deelneemt? Kwalificatie van dit fonds voor gemene rekening als maatschap.

Uitspraak

3 maart 2017

nr. 15/04007

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 juli 2015, nr. 14/00558, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 12/3760) betreffende een ten aanzien van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) gegeven beschikking als bedoeld in artikel 3.65, lid 4, Wet IB 2001. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 17 mei 2016 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2016:405).

De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2 Beoordeling van de middelen

2.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.

Op 30 december 2010 is het Besloten Fonds voor Gemene Rekening [J] (hierna: het fonds) opgericht. Belanghebbende heeft daarin een participatie verkregen van 3,43 percent. De participanten in het fonds zijn in het kader van de oprichting daarvan schriftelijk de Fondsvoorwaarden overeengekomen. Voorts hebben zij een schriftelijke ‘Participation and Shareholders Agreement’ gesloten met [K] B.V., die een participatie in het fonds verkreeg van 68,92 percent, twee aandeelhouders in laatstgenoemde vennootschap, de fondsbeheerder en een aandeelhouder in de fondsbeheerder.

2.1.2.

Het fonds sloot op 30 december 2010 een ‘Memorandum of Agreement’ met [F] B.V., waarbij [F] B.V. een schip (in aanbouw) verkocht aan het fonds. Ter financiering van het schip (in aanbouw) leende [F] B.V. een bedrag aan het fonds bij de daartoe op dezelfde dag overeengekomen ‘Loan Agreement’. De Bremer Landesbank heeft voor de financiering van het schip (in aanbouw) ten behoeve van de verwervingskosten door [F] B.V. en de opvolgende aankoop en verwerving door het fonds een hypothecaire lening verstrekt.

2.1.3.

Op 6 mei 2011 heeft belanghebbende zijn participatie in het fonds ingebracht in een daartoe door hem opgerichte besloten vennootschap.

2.1.4.

Belanghebbende heeft op 26 juni 2011 de Inspecteur verzocht om afgifte van een beschikking ingevolge artikel 3.65 Wet IB 2001 op grond waarvan voor het berekenen van de winst uit onderneming voor het jaar 2011 de ingebrachte onderneming wordt geacht niet te zijn gestaakt. De Inspecteur heeft dit verzoek bij beschikking van 20 januari 2012 afgewezen.

2.2.

Het eerste en het derde middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu deze middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

2.3.

Het tweede middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen ’s Hofs oordeel dat belanghebbende rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen van de onderneming van het fonds. Het middel faalt. ’s Hofs oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.

3 Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4 Beslissing