Hoge Raad, 19-10-2018, ECLI:NL:HR:2018:1969, 15/00878
Hoge Raad, 19-10-2018, ECLI:NL:HR:2018:1969, 15/00878
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 oktober 2018
- Datum publicatie
- 19 oktober 2018
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2018:1969
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2015:30, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 15/00878
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Art. 13 en 15 Wet Vpb 1969. Art. 49 VWEU. Een valutaverlies op een deelneming die in een andere lidstaat is gevestigd, kan niet in aftrek worden gebracht, ook niet met een beroep op het arrest HvJ Groupe Steria. Eindarrest na HvJ 22 februari 2018, X B.V. en X N.V., C 398/16 en C-399/16, ECLI:EU:C:2018:110.
Uitspraak
19 oktober 2018
nr. 15/00878bis
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 13 januari 2015, nrs. BK-14/00254 en BK‑14/00255, na beantwoording van de door de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde vragen.
1 Geding in cassatie
Voor een overzicht van het geding in cassatie tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 8 juli 2016, nr. 15/00878, ECLI:NL:HR:2016:1351, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vragen.
Bij arrest van 22 februari 2018, X B.V. en X N.V., C‑398/16 en C-399/16, ECLI:EU:C:2018:110, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vragen, voor recht verklaard:
“De artikelen 49 en 54 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale regeling als die in het hoofdgeding, op grond waarvan een in een lidstaat gevestigde moedervennootschap geen waardeverliezen als gevolg van wisselkoersschommelingen op het bedrag van haar deelneming in een in een andere lidstaat gevestigde dochtervennootschap op haar winst in mindering mag brengen, wanneer diezelfde regeling niet symmetrisch daaraan voorziet in belastingheffing over de meerwaarden die uit die schommelingen resulteren.”
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd op dit arrest.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 12 juni 2018 nader geconcludeerd tot het gegrond verklaren van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2018:687).
Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op de nadere conclusie van de Advocaat-Generaal.
2 Nadere beoordeling van het middel
Uit de hiervoor in onderdeel 1 weergegeven verklaring voor recht volgt dat het in cassatie bestreden oordeel van het Hof, weergegeven in 2.3 van het hiervoor in onderdeel 1 vermelde arrest van de Hoge Raad, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel slaagt daarom.
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1 is overwogen, kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De uitspraak van de Rechtbank, waarbij het beroep van belanghebbende ongegrond is verklaard, moet worden bevestigd.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.