Hoge Raad, 19-10-2018, ECLI:NL:HR:2018:1993, 17/04499
Hoge Raad, 19-10-2018, ECLI:NL:HR:2018:1993, 17/04499
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 oktober 2018
- Datum publicatie
- 19 oktober 2018
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2018:1993
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2017:3954
- Zaaknummer
- 17/04499
Inhoudsindicatie
HR verklaart beide beroepen in cassatie ongegrond.
Uitspraak
19 oktober 2018
Nr. 17/04499
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende), tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 september 2017, nr. 16/00317, betreffende een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de zuiveringsheffing van Waterschap Groot Salland.
1 Het eerste geding in cassatie
Bij arrest van de Hoge Raad van 29 april 2016, nr. 14/05591, ECLI:NL:HR:2016:752, is vernietigd de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden (nr. 13/00912), met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
2 Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
Het dagelijks bestuur van Gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (hierna: het dagelijks bestuur) heeft een verweerschrift ingediend. Het dagelijks bestuur heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
Het dagelijks bestuur heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek en in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend. Nu deze conclusies bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn zijn ingediend, slaat de Hoge Raad op deze stukken geen acht.
3 Beoordeling van het principale beroep en het incidentele beroep
De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.