Hoge Raad, 30-11-2018, ECLI:NL:HR:2018:2202, 17/01640
Hoge Raad, 30-11-2018, ECLI:NL:HR:2018:2202, 17/01640
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 30 november 2018
- Datum publicatie
- 30 november 2018
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2018:2202
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:132, Gevolgd
- Zaaknummer
- 17/01640
Inhoudsindicatie
Belasting op bedrijfsomzetten Aruba; art. 1, lid 1, Lv BBO; uitleg begrip ‘ondernemer’. BTW-richtlijn 2006 is niet maatgevend. Limited partner die het management voert van het hotel van het limited partnership, treedt zelfstandig als ondernemer op in het economische verkeer.
Uitspraak
30 november 2018
Nr. 17/01640
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] N.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 23 januari 2017, nrs. AUA2016H00023, AUA2016H00024, AUA2016H00025 en AUA2016H00026, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (BBZ nrs. 70279, 70280, 70281 en 70282 van 2015) betreffende de aan belanghebbende over de periode januari 2012 tot en met april 2012 opgelegde naheffingsaanslagen in de belasting op bedrijfsomzetten. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën van Aruba heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Minister van Financiën van Aruba heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 30 januari 2018 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2018:132).
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Beoordeling van de middelen
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende is een Arubaanse naamloze vennootschap, gevestigd in Aruba. Zij is in 1987 onder de naam [A] een limited partnership naar het recht van de staat Illinois (Verenigde Staten van Amerika) aangegaan (hierna: het Partnership). Het Partnership bestaat uit drie partners, te weten een general partner en twee limited partners. Belanghebbende is een van de limited partners. De drie partners van het Partnership maken deel uit van het [D]‑concern. De moedervennootschap van dat concern is [E] Corporation (hierna: de Corporation), gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika.
Het Partnership is ondernemer in de zin van artikel 1, lid 1, van de Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten (hierna: de Landsverordening) en exploiteert in Aruba onder meer [F] (hierna: het hotel).
Het Partnership heeft in augustus 1989 met belanghebbende een managementovereenkomst gesloten op grond waarvan belanghebbende het management van het hotel voert.
De managementovereenkomst bevat afspraken over de bedrijfsvoering van het hotel. Verder is in die overeenkomst bepaald dat belanghebbende diensten op het gebied van verkooppromotie, reclame, public relations en personeel (hierna: chain services) verricht aan het Partnership.
Belanghebbende ontvangt voor deze activiteiten een jaarlijkse vergoeding van het Partnership. Deze vergoeding bestaat uit een basisvergoeding van vier percent van de bruto omzet van het hotel, een aanvullende vergoeding van één percent van de bruto omzet van het hotel, en een stimuleringsvergoeding van tien percent van de bruto bedrijfswinst van het hotel. De kosten van door belanghebbende verrichte chain services en door haar gemaakte operationele kosten ten behoeve van het hotel berekent belanghebbende zonder winstopslag door aan het Partnership.
Belanghebbende en de Corporation hebben op 1 januari 2003 een overeenkomst van dienstverlening gesloten. Die overeenkomst houdt in dat de Corporation aan belanghebbende chain services verleent en zogenoemde “[X] systemservices”. De Corporation ontvangt voor deze diensten van belanghebbende een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat belanghebbende op grond van de hiervoor in 2.1.3 bedoelde managementovereenkomst zonder winstopslag doorberekent aan het Partnership.
Behalve de hiervoor vermelde diensten verricht de Corporation op grond van de overeenkomst van dienstverlening aan belanghebbende aanvullende adviesdiensten. Als vergoeding voor deze diensten ontvangt de Corporation 95 percent van de hiervoor in 2.1.3 genoemde basisvergoeding en de stimuleringsvergoeding.
Belanghebbende heeft geen personeel en zij heeft geen bezittingen anders dan de bezittingen die in verband staan met haar hoedanigheid van limited partner in het Partnership.
Belanghebbende heeft ter zake van de hiervoor in 2.1.3 bedoelde, in rekening gebrachte vergoedingen geen belasting op bedrijfsomzetten (hierna: bbo) op aangifte voldaan.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende zelfstandig een bedrijf uitoefent in de zin van de Landsverordening, en daarom belastingplichtig is voor de bbo. Op die grond heeft hij aan belanghebbende over tijdvakken in de periode januari 2012 tot en met april 2012 naheffingsaanslagen opgelegd.
Voor het Hof was in geschil of belanghebbende, naast het Partnership, ondernemer is in de zin van artikel 1, lid 1, van de Landsverordening. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord.
Bij zijn oordeel heeft het Hof tot uitgangspunt genomen dat voor een nadere duiding van het begrip ondernemer in de Landsverordening te rade kan worden gegaan bij de artikelen 9 en 10 van BTW-richtlijn 2006. Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende met de door haar verrichte diensten zelfstandig en duurzaam opgetreden als ondernemer. Het Hof heeft daartoe overwogen dat belanghebbende als zelfstandige partij op eigen naam de managementovereenkomst en de overeenkomst van dienstverlening heeft gesloten, dat zij voor het voeren van het management van het hotel een vergoeding heeft bedongen en dat gesteld noch gebleken is dat deze vergoeding onzakelijk is bepaald. Verder heeft het Hof overwogen dat belanghebbende met haar activiteiten voor eigen rekening inkomen genereert dat aan haar eigen vermogen is toegevoegd en dat zij het management van het hotel onder eigen verantwoordelijkheid heeft verricht en niet in een positie van ondergeschiktheid aan het Partnership. De omstandigheid dat belanghebbende de activiteiten heeft uitbesteed aan de Corporation maakt het voorgaande niet anders, aldus het Hof, aangezien het belanghebbende vrij staat om de activiteiten zelf uit te voeren. Gezien de lange looptijd van de managementovereenkomst heeft het Hof tot slot geoordeeld dat buiten elke twijfel staat dat wordt voldaan aan het duurzaamheidsvereiste.
De middelen zijn gericht tegen de hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordelen. Zij betogen dat het Hof artikel 1, lid 1, van de Landsverordening ten onrechte in verbinding met BTW-richtlijn 2006 heeft uitgelegd. Voorts herhalen de middelen het voor het Hof door belanghebbende gehouden betoog dat zij niet naast het Partnership zelfstandig een bedrijf uitoefent als bedoeld in artikel 1, lid 1, van de Landsverordening.
Op grond van artikel 2, lid 1, van de Landsverordening wordt onder de naam belasting op bedrijfsomzetten een belasting geheven over bedrijfsomzetten die door ondernemers in het kader van hun bedrijf of beroep worden gerealiseerd door het leveren van goederen en het verrichten van diensten in Aruba. De bbo wordt geheven van de ondernemer die de bedrijfsomzet realiseert (artikel 2, lid 2, van de Landsverordening).
In artikel 1, lid 1, van de Landsverordening is het begrip ondernemer gedefinieerd als “een ieder die een beroep of bedrijf zelfstandig uitoefent”. Deze bepaling dient autonoom te worden uitgelegd. De uitleg die op grond van het Unierecht wordt gegeven aan het begrip belastingplichtige in de btw is niet maatgevend. De middelen worden in zoverre terecht voorgesteld.
De middelen kunnen evenwel niet tot cassatie leiden. Een bedrijf of beroep wordt zelfstandig uitgeoefend in de zin van artikel 1, lid 1, van de Landsverordening indien op eigen naam, voor eigen rekening en onder eigen verantwoordelijkheid prestaties tegen vergoeding worden verricht in het economische verkeer. Het Hof heeft dit tot uitgangspunt genomen. Op basis daarvan heeft het aan de hiervoor in 2.1.3 tot en met 2.1.5 weergegeven omstandigheden de gevolgtrekking verbonden dat belanghebbende aan dit vereiste van artikel 1, lid 1, van de Landsverordening voldoet. Daarmee heeft het Hof geen onjuiste toepassing gegeven aan die bepaling. Dit oordeel kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het oordeel is niet onbegrijpelijk en evenmin ontoereikend gemotiveerd.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.