Hoge Raad, 14-12-2018, ECLI:NL:HR:2018:2314, 18/02760
Hoge Raad, 14-12-2018, ECLI:NL:HR:2018:2314, 18/02760
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 december 2018
- Datum publicatie
- 14 december 2018
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2018:2314
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2018:2188
- Zaaknummer
- 18/02760
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
14 december 2018
Nr. 18/02760
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch van 18 mei 2018, nrs. 16/03896 en 16/03897, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 14/5531 en 14/5532) betreffende de aan belanghebbende over de tijdvakken 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 en 1 januari 2009 tot en met 9 augustus 2009 opgelegde naheffingsaanslagen in de loonheffing, de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente en de daarbij gegeven boetebeschikkingen.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij drie middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.