Hoge Raad, 05-01-2018, ECLI:NL:HR:2018:6, 17/01244
Hoge Raad, 05-01-2018, ECLI:NL:HR:2018:6, 17/01244
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 5 januari 2018
- Datum publicatie
- 5 januari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2018:6
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2017:612
- Zaaknummer
- 17/01244
Inhoudsindicatie
Art. 8:75a Awb. Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking cassatieberoep Staatssecretaris. Geen bijzondere omstandigheden. Geen vergoeding van werkelijke proceskosten.
Uitspraak
5 januari 2018
Nr. 17/01244
Arrest
gewezen op na te melden verzoek van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende).
1 Verzoek
Na de intrekking door de Staatssecretaris van Financiën van het beroep in cassatie gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 januari 2017, nr. 16/00156, betreffende een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft belanghebbende de Hoge Raad verzocht de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van het beroep in cassatie tot een bedrag van € 1327,49.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend, waarin hij concludeert tot toekenning van een vergoeding van proceskosten aan belanghebbende tot een bedrag van € 990.
2 Beoordeling van het verzoek
Belanghebbende verzoekt het bedrag van de proceskostenvergoeding te stellen op dat van de werkelijk gemaakte proceskosten. Zij betoogt dat de Staatssecretaris beroep in cassatie heeft ingesteld terwijl op voorhand duidelijk was dat het cassatieberoep geen kans van slagen had.
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) wordt een vergoeding toegekend, berekend met inachtneming van de in het Besluit vastgestelde criteria. In bijzondere omstandigheden kan daarvan op grond van artikel 2, lid 3, van het Besluit worden afgeweken. Het ligt dan op de weg van degene die zich op deze bepaling beroept om aan te voeren waarin die bijzondere omstandigheden zijn gelegen. Een bijzondere omstandigheid kan gelegen zijn in het innemen van een evident onjuist standpunt door het bestuursorgaan.
De Hoge Raad is van oordeel dat het standpunt dat de Staatssecretaris heeft ingenomen in de motivering van het beroep in cassatie niet evident onjuist is. Ook anderszins is niet gebleken dat in dit geval van bijzondere omstandigheden in vorenbedoelde zin sprake is.
Gelet op het hiervóór overwogene zal de Hoge Raad de toe te kennen vergoeding berekenen met inachtneming van de in het Besluit neergelegde normering.
3 Beslissing
De Hoge Raad veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 990 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2018.