Home

Hoge Raad, 08-06-2018, ECLI:NL:HR:2018:850, 16/05350

Hoge Raad, 08-06-2018, ECLI:NL:HR:2018:850, 16/05350

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 juni 2018
Datum publicatie
8 juni 2018
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:850
Zaaknummer
16/05350

Inhoudsindicatie

Kolenbelasting. Artt. 42 en 44, lid 2, Wbm (oud); art. 14, lid 1, onderdeel a, Richtlijn 2003/96/EG; art. 110 VWEU; art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM. Afschaffing van de vrijstelling voor de invoer en uitslag van kolen die worden gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30 percent, is niet in strijd met het Unierecht of het verdragsrechtelijke eigendomsrecht. Heffingsgrondslag wordt niet verminderd met in de kolen aanwezig water en aanwezige as.

Uitspraak

8 juni 2018

nr. 16/05350

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch van 23 september 2016, nr. 15/00620, op het hoger beroep van [X] B.V. (thans: [X] B.V.) te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 14/3434) betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan kolenbelasting over het tijdvak december 2013. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Staatssecretaris heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht.

Zowel de Staatssecretaris als belanghebbende heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd op de conclusies van de Advocaat-Generaal C.M. Ettema van 1 februari 2017 in de zaken met de nummers 15/05429 (ECLI:NL:PHR:2017:27) en 16/01382 (ECLI:NL:PHR:2017:28).

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1.1. Belanghebbende maakt deel uit van een internationaal opererend concern dat zich bezighoudt met de opwekking, de verkoop, het transport en de levering van elektriciteit en gas. Het concern beschikt in Nederland over een aantal productielocaties voor energie, waaronder een energiecentrale die met name steenkool, biomassa en houtgas als brandstoffen gebruikt, alsmede een centrale die vermalen steenkool als brandstof gebruikt en die tevens geschikt is voor het gebruik van biomassa als brandstof.

2.1.2. Tot 1 januari 2013 voorzag artikel 44, lid 2, van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: de Wet) in een vrijstelling van kolenbelasting voor de uitslag en de invoer van kolen die worden gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30 percent (hierna: de vrijstelling). Belanghebbende paste de vrijstelling toe. Door de inwerkingtreding van de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013, Stb. 2012, 321, is de vrijstelling per 1 januari 2013 vervallen.

2.1.3. Belanghebbende is belastingplichtig voor de kolenbelasting. Zij heeft over het tijdvak december 2013 op aangifte kolenbelasting voldaan.

2.2.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de afschaffing van de vrijstelling met ingang van 1 januari 2013 in strijd is met artikel 14, lid 1, letter a, van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit, PB 2003 L 283, blz. 51 (hierna: Richtlijn 2003/96).

2.2.2. Het Hof heeft in de motivering van zijn hiervoor in 2.2.1 weergegeven oordeel verworpen de grief van belanghebbende dat de structuur van de kolenbelasting ongeschikt is om positieve milieueffecten te kunnen bewerkstelligen. Volgens het Hof is de kolenbelasting namelijk een uitermate effectief middel om het gebruik van de relatief vervuilende kolencentrales te ontmoedigen, mits het tarief van de kolenbelasting voldoende hoog is om de marginale kosten (inclusief kolenbelasting) van kolencentrales te laten uitstijgen boven de marginale kosten van andere elektriciteitscentrales, zoals bijvoorbeeld gascentrales.

3 Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel

Het middel, dat zich richt tegen het hiervoor in 2.2.1 weergegeven oordeel van het Hof, slaagt op de gronden die zijn vermeld in de onderdelen 2.3 tot en met 2.5 van het heden in de zaak met nummer 16/01382 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.

4 Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel

5 Slotsom

6 Proceskosten

7 Beslissing