Hoge Raad, 19-07-2019, ECLI:NL:HR:2019:1220, 17/05809
Hoge Raad, 19-07-2019, ECLI:NL:HR:2019:1220, 17/05809
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 juli 2019
- Datum publicatie
- 19 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2019:1220
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:308
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2017:10604
- Zaaknummer
- 17/05809
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Vermindering ter voorkoming van dubbele belasting. Art. 16, lid 2, aanhef en letter c, en art. 5, lid 1, Belastingverdrag Nederland – Zuid-Korea van 25 oktober 1978. Vaste inrichting.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 17/05809
Datum 19 juli 2019
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 december 2017, nr. 16/01250, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 16/1979) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2010 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 26 maart 2019 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2019:308).
2 Beoordeling van de klachten
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende woont in Nederland. Hij is in dienstbetrekking bij het [A] (hierna: [A] ). [A] is een wereldwijd opererende onderneming die offshore boorwerkzaamheden naar olie en gas verricht.
In 2010 heeft [B] Co. (hierna: [B] ) in opdracht van [A] een boorschip gebouwd op een scheepswerf in Zuid-Korea. [A] heeft belanghebbende ingezet als toezichthouder bij de bouw en de proefvaarten van het boorschip. De toezichthoudende werkzaamheden van belanghebbende bestonden uit het controleren of het gebouwde aan de technische vereisten voldeed. In verband met zijn toezichthoudende werkzaamheden kon belanghebbende gebruik maken van kantoorruimte van [B] in Zuid-Korea. Belanghebbende heeft in 2010 minder dan 183 dagen in Zuid-Korea verbleven.
Voor het Hof was in geschil of de Inspecteur terecht geen vermindering ter voorkoming van dubbele belasting heeft verleend voor het loon dat is toe te rekenen aan de periode dat belanghebbende in Zuid-Korea heeft verbleven. In het bijzonder was in geschil of de beloning ten laste is gekomen van een vaste inrichting van [A] in Zuid-Korea.
Het Hof heeft onder meer geoordeeld dat de Inspecteur terecht vermindering ter voorkoming van dubbele belasting heeft geweigerd, omdat [A] in 2010 niet over een vaste inrichting in Zuid-Korea beschikte. Tegen dat oordeel zijn de klachten gericht.
Het Hof heeft overwogen dat niet in geschil is dat [A] geen omzet in Zuid-Korea heeft behaald. Het Hof heeft vastgesteld dat de toezichthoudende werkzaamheden op de bouw van het boorschip ver af stonden van de winstgenererende booractiviteiten van [A] en dat deze werkzaamheden geen essentieel deel van de activiteiten van [A] vormden. Daarin ligt besloten dat [A] de onderneming niet geheel of gedeeltelijk in Zuid-Korea uitoefende door middel van een vaste inrichting als bedoeld in artikel 5, lid 1, van het Belastingverdrag Nederland-Zuid-Korea van 25 oktober 1978 (hierna: het Verdrag). Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. De hiertegen gerichte klachten slagen niet.
Ook voor zover de klachten ertoe strekken dat de toezichthoudende werkzaamheden van belanghebbende voor [A] een vaste inrichting opleveren in de zin van artikel 5, lid 2, aanhef en letter h, van het Verdrag, slagen zij niet. Die bepaling houdt in dat onder een vaste inrichting mede wordt begrepen de plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie-, installatie- of montagewerkzaamheden of van werkzaamheden bestaande uit het verschaffen van persoonlijke diensten zoals diensten van toezichthoudende of technische aard, of andere bedrijfsmatige diensten die met een en ander verband houden, indien de duur van dat bouwwerk of die werkzaamheden zes maanden overschrijdt. Het oordeel van het Hof dat de door belanghebbende verrichte werkzaamheden in verband met de bouw van het boorschip door [B] in opdracht van [A] niet zijn aan te merken als zulke in artikel 5, lid 2, aanhef en letter h, van het Verdrag bedoelde werkzaamheden geeft evenmin blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.