Hoge Raad, 20-09-2019, ECLI:NL:HR:2019:1394, 19/00286
Hoge Raad, 20-09-2019, ECLI:NL:HR:2019:1394, 19/00286
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 20 september 2019
- Datum publicatie
- 20 september 2019
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2019:1394
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2018:5163
- Zaaknummer
- 19/00286
Inhoudsindicatie
HR verklaart het beroep in cassatie n-o.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/00286
Datum 20 september 2019
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 december 2018, nrs. 17/00104 en 17/00105, betreffende aan belanghebbende over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2009 en over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en de daarbij gegeven boeteschikkingen.
1 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 27 februari 2019 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgehaald op de afhaallocatie. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 2 april 2019 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbende in haar brief van 29 april 2019 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.
2 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
3 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2019.