Hoge Raad, 15-02-2019, ECLI:NL:HR:2019:142, 17/05138
Hoge Raad, 15-02-2019, ECLI:NL:HR:2019:142, 17/05138
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15 februari 2019
- Datum publicatie
- 15 februari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2019:142
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:781
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2017:3990
- Zaaknummer
- 17/05138
Inhoudsindicatie
Verordening precariobelasting van de gemeente Maasdriel. Is netbeheerder (en economische eigenaar) van elektriciteitsleidingen belastingplichtig?
Uitspraak
15 februari 2019
Nr. 17/05138
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] N.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 21 september 2017, nr. 16/00533, op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Maasdriel tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 13/3182) betreffende de aan belanghebbende voor het tijdvak 1 juni 2011 tot en met 31 december 2011 opgelegde aanslag in de precariobelasting van de gemeente Maasdriel. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 11 juli 2018 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2018:781).
Zowel belanghebbende als het College heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Beoordeling van de middelen
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende is netbeheerder en economisch eigenaar van elektriciteitsleidingen in de gemeente Maasdriel. Juridisch eigenaar van die leidingen is [A] N.V. (hierna: [A] ), een 100% dochter van belanghebbende.
Op 26 mei 2011 heeft de raad van de gemeente Maasdriel de Verordening op de heffing en inning van precariobelasting 2011 vastgesteld (hierna: de Verordening). De Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Artikel 1. Begripsbepalingen
Deze verordening verstaat onder:
(…)c. vergunning: een door het gemeentebestuur verleende en in een gemeentelijke registratie opgenomen toestemming op grond waarvan een persoon één of meer voorwerpen, onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond mag hebben; (…).
Artikel 3. Belastingplicht
1. De precariobelasting wordt geheven van degene die het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft, dan wel van degene ten behoeve van wie dat voorwerp of die voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond aanwezig zijn.
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt, indien de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, degene aan wie de vergunning is verleend of diens rechtsopvolger aangemerkt als degene bedoeld in het eerste lid, tenzij blijkt dat hij niet het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 1 juni 2011 tot en met 31 december 2011 een aanslag precariobelasting opgelegd van € 956.480.
Voor het Hof was onder meer in geschil of belanghebbende belastingplichtig is voor de precariobelasting. Het Hof heeft geoordeeld dat de aanslag precariobelasting terecht aan belanghebbende is opgelegd.
De middelen betogen dat het Hof heeft miskend dat op grond van artikel 3, lid 2, van de Verordening slechts [A] en niet belanghebbende als de belastingplichtige is aan te merken.
In cassatie is uitgangspunt dat toepassing van artikel 3, lid 1, van de Verordening op zichzelf beschouwd tot gevolg heeft dat alleen belanghebbende als belastingplichtige in aanmerking valt te nemen. Daarvoor is redengevend dat belanghebbende als netbeheerder en economische eigenaar bij uitstek degene is die rechtstreeks belang heeft bij de voorwerpen ter zake waarvan precariobelasting wordt geheven, welk belang uitgaat boven het resterende belang van [A] als juridische eigenaar van die voorwerpen (zie HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1270).
Het hiervoor in 2.1.2 weergegeven artikel 3 van de Verordening is gelijkluidend aan de tekst van artikel 3 van de Model Verordening precariobelasting van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (laatstelijk gewijzigd per 1 augustus 2018; hierna: de Modelverordening). De toelichting op de Modelverordening houdt onder meer in dat het tweede lid van artikel 3 is opgenomen om voor gevallen waarin bij het aanwijzen van de belastingplichtige kan worden aangeknoopt bij “het gemeentelijke vergunningenbestand”, te regelen dat degene aan wie vergunning is verleend als belastingplichtige is aan te merken (zie onderdeel 4.8 van de conclusie van de Advocaat-Generaal).
Aldus bevat artikel 3, lid 2, van de Verordening een tot de heffingsambtenaar gericht voorschrift om uit een oogpunt van doelmatigheid voor het aanwijzen van de belastingplichtige zo mogelijk aansluiting te zoeken bij door de gemeente verleende vergunningen.
De tekst van artikel 3, lid 2, van de Verordening en de hiervoor in 2.4.2 aangehaalde toelichting op de Modelverordening bieden geen aanknopingspunt om aan te nemen dat belanghebbende aan dit voorschrift het verweer kan ontlenen dat zij is bevrijd van haar belastingplicht die uit artikel 3, lid 1, van de Verordening volgt op de enkele grond dat de heffingsambtenaar bij het aanwijzen van de belastingplichtige niet heeft aangeknoopt bij een door de gemeente verleende vergunning.
Uit het voorgaande volgt dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden.
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.