Hoge Raad, 15-03-2019, ECLI:NL:HR:2019:352, 18/03846
Hoge Raad, 15-03-2019, ECLI:NL:HR:2019:352, 18/03846
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15 maart 2019
- Datum publicatie
- 15 maart 2019
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2019:352
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2018:3705
- Zaaknummer
- 18/03846
Inhoudsindicatie
art. 8:75 Awb. Besluit proceskosten bestuursrecht. Proceskostenvergoeding onjuist vastgesteld.
Uitspraak
15 maart 2019
Nr. 18/03846
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 6 september 2018, nr. 17/00747, op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven tegen een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (nr. SHE 17/840) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Eindhoven. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2 Beoordeling van de klachten
Het Hof heeft het hoger beroep van belanghebbende gegrond, en het incidentele hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond verklaard en aan belanghebbende op de voet van artikel 8:75 Awb een vergoeding toegekend voor kosten van in hoger beroep beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarbij is het Hof uitgegaan van één punt als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De klacht dat het Hof de proceskostenvergoeding te laag heeft vastgesteld, slaagt. Blijkens de bestreden uitspraak is namens belanghebbende een hogerberoepschrift ingediend en een schriftelijke zienswijze gegeven op het incidentele hoger beroep van de heffingsambtenaar. Zonder nadere motivering is niet begrijpelijk dat het Hof ter zake van deze twee procesverrichtingen één punt heeft toegekend.
De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Gelet op het hiervoor in 2.2 overwogene kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De proceskostenvergoeding voor het hoger beroep wordt vastgesteld op 2 x 0,5 x € 512 = € 512.
3 Proceskosten
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.