Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-09-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3705, 17/00747
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-09-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3705, 17/00747
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 6 september 2018
- Datum publicatie
- 18 september 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:3705
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2017:5648, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:352
- Zaaknummer
- 17/00747
Inhoudsindicatie
De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht.
Het Hof is van oordeel dat, zo al sprake zou zijn van een stelselmatig weigeren door de gemachtigde om te worden gehoord, dan niet valt in te zien dat de gemachtigde zijn rechten of bevoegdheden heeft aangewend voor een ander doel dan waartoe dit recht is gegeven, nu een eventuele schending van de hoorplicht in het tweede beroep bij de Rechtbank niet meer in geschil is. Terugwijzing naar de Rechtbank.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00747
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en op het incidenteel hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven,
hierna: de Heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant te ’s-Hertogenbosch (hierna: de Rechtbank) van 30 oktober 2017, nummer SHE 17/840, in het geding tussen
belanghebbende
en
de Heffingsambtenaar,
betreffende na te noemen naheffingsaanslag parkeerbelasting.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 18 juni 2015 onder aanslagnummer [aanslagnummer] , een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 62,20, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Heffingsambtenaar is gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij uitspraak van 23 september 2016 heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de Heffingsambtenaar opgedragen een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen. Bij uitspraak op bezwaar van 3 februari 2017 heeft de Heffingsambtenaar de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De Heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 26 juli 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord mevrouw [A] , namens de Heffingsambtenaar.
Belanghebbende noch haar gemachtigde zijn verschenen.
De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij op 19 juni 2018, met nummer [nummer] , aangetekend naar het door belanghebbendes gemachtigde zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken van het geding behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.
Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie.
Hieruit volgt dat de uitnodiging op dinsdag 19 juni om 14:30 uur op het door belanghebbendes gemachtigde opgegeven adres is afgeleverd.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Aan belanghebbende is met dagtekening 18 juni 2015 de onderhavige naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 62,20 bestaande uit € 3,20 parkeerbelasting en € 59 kosten naheffing, ter zake van het op 18 juni 2015 omstreeks 11:56 uur parkeren op een parkeerplaats aan de Keizersgracht in Eindhoven met het voertuig van het merk [automerk] , type [type] , met het kenteken [kenteken] , zonder het op voorgeschreven wijze aanbrengen van een parkeerkaart.
In de uitspraak van 23 september 2016 (SHE 16/1196) heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard wegens schending van de hoorplicht.
Belanghebbendes gemachtigde heeft aan de Heffingsambtenaar op 2 februari 2017 een
e-mail gezonden, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Beste heer [B] ,
U zou mij om twee uur bellen, maar er loopt van alles hier mis op onze nieuwe kantoorlocatie
en ik moet een en ander gaan regelen want anders komt dat niet goed.
Ik stel voor dat mijn korte toelichting hieronder als aanvulling op het bezwaarschrift
wordt meegenomen en dat we de hoorzitting maar overslaan.
(…)”
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep is in geschil of de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens misbruik van recht.
In het incidenteel hoger beroep is in geschil of belanghebbende op grond van artikel 8:75 van de Awb dient te worden veroordeeld in de proceskosten in beroep van de Heffingsambtenaar wegens kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht.
Voor de standpunten van partijen in hoger beroep verwijst het Hof naar hetgeen in de gedingstukken is vermeld.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de naheffingsaanslag.
De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en tot veroordeling van belanghebbende in de proceskosten tot een bedrag van € 248.