Hoge Raad, 14-06-2019, ECLI:NL:HR:2019:938, 18/03554
Hoge Raad, 14-06-2019, ECLI:NL:HR:2019:938, 18/03554
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 juni 2019
- Datum publicatie
- 14 juni 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2019:938
- Zaaknummer
- 18/03554
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 18/03554
Datum 14 juni 2019
ARREST
In de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 juli 2018, nr. 17/00875, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 16/5665) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2013 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 17/05606 (ECLI:NL:HR:2019:816)).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.