Home

Hoge Raad, 21-06-2019, ECLI:NL:HR:2019:993, 18/04252

Hoge Raad, 21-06-2019, ECLI:NL:HR:2019:993, 18/04252

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
21 juni 2019
Datum publicatie
21 juni 2019
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:993
Zaaknummer
18/04252

Inhoudsindicatie

Artikel 1, onderdeel c en d, Besluit proceskosten bestuursrecht jo artikel 2, lid 1, onderdeel d, Besluit proceskosten bestuursrecht, reis- en verletkosten.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden

Derde Kamer

Nr. 18/04252

21 juni 2019

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 21 augustus 2018, nrs. 17/00583 en 17/00587, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 16/2058) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2013 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de voor dat jaar opgelegde aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en de daarbij gegeven boetebeschikking. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Beoordeling van de klachten

2.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, alsmede een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Bij beschikking is een verzuimboete opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte IB/PVV.

2.1.2.

De daartegen gerichte bezwaren zijn door de Inspecteur ongegrond verklaard.

2.1.3.

Het beroep is door de Rechtbank gegrond verklaard wegens schending van de hoorplicht in de bezwaarfase. Op verzoek van belanghebbende heeft de Rechtbank de zaak afgedaan. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de aanslagen gebaseerd zijn op een redelijke schatting en dat de verzuimboete passend en geboden is. De Rechtbank heeft de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten.

2.1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft de overwegingen van de Rechtbank overgenomen en deze tot de zijne gemaakt. Het hoger beroep is ongegrond verklaard.

2.1.5.

Belanghebbende bestrijdt dit oordeel van het Hof met een aantal klachten. Betoogd wordt onder andere dat het Hof geen uitspraak heeft gedaan op zijn bij de Rechtbank gedane verzoek om hem een vergoeding van zijn reis- en verletkosten toe te kennen in verband met het bijwonen van het onderzoek ter zitting van de Rechtbank.

2.1.6.

Deze klacht slaagt. Het door belanghebbende bij de Rechtbank ingediende formulier proceskosten laat geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van zijn reis- en verletkosten vanwege het bijwonen van het onderzoek ter zitting van de Rechtbank.

2.2.

De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

2.3.

De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De door belanghebbende in beroep gemaakte reis- en verletkosten komen voor vergoeding in aanmerking. Opmerking verdient dat het door belanghebbende opgevoerde tijdverzuim wegens het lezen van stukken niet onder de verletkosten valt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen (zie HR 16 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2082). De door belanghebbende in beroep verzochte kostenvergoeding is in zoverre niet toewijsbaar. Belanghebbende heeft in beroep recht op vergoeding van € 48,26 aan reis- en verletkosten.

3 Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de reis- en verletkosten van het geding voor de Rechtbank.

In het geschrift waarmee belanghebbende de gronden voor hoger beroep heeft ingediend, heeft hij verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte kosten in verband met de procedure bij het Hof. Voor wat betreft de door belanghebbende gevraagde vergoeding die hij in verband met het bijwonen van het onderzoek ter zitting van het Hof heeft gemaakt, geldt eveneens dat hieronder niet worden begrepen kosten in verband met tijdverzuim door het lezen van stukken. De Inspecteur zal worden veroordeeld in de reis- en verletkosten voor het Hof, ten bedrage van € 77,80 alsmede in de overige proceskosten voor het Hof.

4 Beslissing