Hoge Raad, 03-07-2020, ECLI:NL:HR:2020:1174, 19/01430
Hoge Raad, 03-07-2020, ECLI:NL:HR:2020:1174, 19/01430
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 3 juli 2020
- Datum publicatie
- 3 juli 2020
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2020:1174
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2019:1015
- Zaaknummer
- 19/01430
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/01430
Datum 3 juli 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-LeeuwardenArnhem-Leeuwarden van 5 februari 2019, nrs. 18/00128 en 18/00129, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank GelderlandGelderland (nrs. AWB 16/1868 en 16/1870) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2011 en 2012 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffings- en belastingrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de middelen tegen de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.