Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-02-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1015, 1800128 en 1800129

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-02-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1015, 1800128 en 1800129

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
5 februari 2019
Datum publicatie
15 februari 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:1015
Formele relaties
Zaaknummer
1800128 en 1800129

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Borgstelling ten behoeve van een stichting. Kunnen betalingen ter zake van de borgstelling ten laste van het belastbare inkomen uit werk en woning worden gebracht? Vergoeding van immateriële schade.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers: 18/00128 en 18/00129

uitspraakdatum: 5 februari 2019

Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 januari 2018, nummers AWB 16/1868 en 16/1870, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.461. Tevens is bij beschikking € 321 aan heffingsrente vergoed.

1.2.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.105. Tevens is bij beschikking € 102 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.3.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslagen en de beschikkingen heffingsrente en belastingrente gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard met toewijzing van het verzoek tot toekenning van een vergoeding voor immateriële schade.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaak betrekking hebben, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2018 te Arnhem. De onderhavige zaken zijn met instemming van partijen ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken met nummers 18/00130 en 18/00131. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is onder het maken van huwelijkse voorwaarden gehuwd met [A] (hierna: zijn echtgenote).

2.2.

Belanghebbende houdt alle aandelen in [B] B.V. (hierna: [B] BV), welke vennootschap op haar beurt alle aandelen houdt in [C] B.V. (hierna: [C] BV). [B] BV houdt voorts een belang van 52% in [D] B.V. (hierna: [D] BV). De heer [E] (hierna: [E] ) houdt 10% van de aandelen [D] BV.

2.3.

Bij akte van 10 januari 2000 is opgericht [F] (hierna: de Stichting). De Stichting is opgericht door [E] en door de heer [G] . Als eerste bestuurder van de Stichting is benoemd [E] .

2.4.

In de statuten van de stichtingsakte staat onder de begripsbepalingen onder meer het

volgende vermeld.

“de certificaten: de door de stichting uitgegeven certificaten, vertegenwoordigende de

economische waarde van het registergoed;”

2.5.

De Stichting is op 4 april 2000 een erfpachtovereenkomst aangegaan met [H] B.V. betreffende een stuk grond gelegen nabij de horeca- en sportactiviteiten van het [I] Sportpark aan de [a-straat] te [J] (hierna: het perceel).

2.6.

De Stichting heeft het perceel ontwikkeld tot een driving range en een golfbaan met negen par 3 en 4 banen. Voor deze ontwikkeling is de Stichting financiering aangegaan bij de [a-bank] voor een bedrag van € 1.000.000. Belanghebbende en [E] hebben zich ieder borg gesteld voor deze lening tot een bedrag van € 500.000.

2.7.

De Stichting verhuurde het golfterrein aan [C] BV. [C] BV verzorgde de exploitatie van het golfterrein. [D] BV (voorheen genaamd: [D1] BV) hield zich bezig met het afnemen van examens.

2.8.

De Stichting is op 11 oktober 2011 failliet verklaard.

2.9.

Belanghebbende is vervolgens door de [a-bank] aangesproken voor zijn borgstelling. Belanghebbende en de [a-bank] zijn, mede ter afwikkeling van genoemde borgstelling, op 30 oktober 2012 overeengekomen dat belanghebbende (in termijnen) € 550.000 voldoet aan de [a-bank] en dat de [a-bank] haar vordering op de Stichting (hierna: de vordering) groot € 1.000.000 door middel van cessie overdraagt aan belanghebbende.

2.10.

In een door de Stichting en [C] aangespannen procedure tegen [H] B.V. heeft de Hoge Raad op 14 december 2012 uitspraak gedaan. Gelet op deze voor de Stichting (en belanghebbende) ongunstige uitspraak is de vordering waardeloos geworden.

2.11.

Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in hun aangiften IB/PVV over de jaren 2011 en 2012 de betalingen aan de [a-bank] ter zake van de borgstelling en cessie ten laste van het belastbare inkomen uit werk en woning gebracht. De Inspecteur heeft dit bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV 2011 en 2012 gecorrigeerd.

3 Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of de aan [a-bank] betaalde bedragen op de voet van artikel 3.92 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) ten laste kunnen worden gebracht van het belastbaar inkomen uit werk en woning. Daartoe bepleit belanghebbende primair dat op de vordering de bepaling van artikel 3.92, eerste lid, onder a, Wet IB 2001 van toepassing is. Subsidiair stelt belanghebbende dat de opgezette structuur en de verrichte handelingen in onderlinge samenhang bezien de conclusie rechtvaardigen dat de Stichting in het kader van een samenwerkingsverband met [C] BV heeft gewerkt. Meer subsidiair stelt belanghebbende dat de aan [a-bank] betaalde bedragen de verkrijgingsprijs van [B] BV verhogen. Ten slotte stelt belanghebbende dat de vergoeding voor immateriële schade door de Rechtbank tot een te laag bedrag is vastgesteld.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing