Hoge Raad, 11-09-2020, ECLI:NL:HR:2020:1403, 19/00438
Hoge Raad, 11-09-2020, ECLI:NL:HR:2020:1403, 19/00438
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 september 2020
- Datum publicatie
- 11 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2020:1403
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2018:4913
- Zaaknummer
- 19/00438
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/00438
Datum 11 september 2020
ARREST
in de zaak van
de erfgenaam van [A] , gewoond hebbende te [Z] , (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 18 december 2018, nr. 17/00484, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 16/4724) betreffende de ten name van [A] over het jaar 2010 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.