Hoge Raad, 11-09-2020, ECLI:NL:HR:2020:1404, 19/01916
Hoge Raad, 11-09-2020, ECLI:NL:HR:2020:1404, 19/01916
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 september 2020
- Datum publicatie
- 11 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2020:1404
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2019:961
- Zaaknummer
- 19/01916
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/01916
Datum 11 september 2020
ARREST
in de zaak van
de erfgenamen van [A] , gewoond hebbende te [Z] , (hierna: belanghebbenden)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 8 maart 2019, nr. 18/00045, op het hoger beroep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 16/7431) betreffende de ten name van [A] over het jaar 2010 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.