Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-03-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:961, 18/00045

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-03-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:961, 18/00045

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
8 maart 2019
Datum publicatie
22 mei 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:961
Formele relaties
Zaaknummer
18/00045

Inhoudsindicatie

Door het overlijden van erflater is sprake van een fictieve vervreemding van de aanmerkelijkbelangaandelen. De inspecteur beschikt over een nieuw feit voor navordering. Het Hof ziet geen aanleiding om aan belanghebbenden een (integrale) proceskostenvergoeding toe te kennen.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00045

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbenden] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbenden,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 21 december 2017, nummer BRE 16/7431, in het geding tussen

belanghebbenden,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde navorderingsaanslag en beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbenden is onder aanslagnummer [aanslagnummer] .H.07 over het jaar 2010 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar - voor zover van belang - een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 799.449. Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag van € 32.720 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken de navorderingsaanslag en beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbenden zijn van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak hebben belanghebbenden hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 7 februari 2019 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, [de echtgenote] , bijgestaan door [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , als gemachtigden van belanghebbenden, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur] .

1.5.

Belanghebbenden hebben tijdens deze zitting een urenverantwoording van hun gemachtigde overgelegd. De Inspecteur heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

De heer [erflater] (hierna: erflater) is op [datum] 2010 overleden. Erflater was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [de echtgenote] . Op het moment van overlijden behoorde tot de huwelijksgoederengemeenschap een aandelenpakket in [de BV] (hierna: het aanmerkelijk belang).

2.2.

In de op 27 september 2010 ingediende aangifte erfbelasting (hierna: de aangifte erfbelasting) is met betrekking tot het (vererfde) aanmerkelijk belang geen beroep gedaan op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit van artikel 35b van de Successiewet 1956 (hierna: de BOF). De aanslag erfbelasting is opgelegd met dagtekening 12 juni 2012.

2.3.

Op 25 april 2012 is door de belanghebbenden, namens erflater, op elektronische wijze de aangifte IB/PVV 2010 (hierna: de aangifte IB/PVV) ingediend middels een zogenoemd F-biljet. In de aangifte IB/PVV is geen (inkomen uit) aanmerkelijk belang aangegeven. Met dagtekening 25 mei 2012 is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 (hierna: de aanslag IB/PVV) geautomatiseerd vastgesteld overeenkomstig de aangifte IB/PVV.

2.4.

In het kader van een landelijke actie waarbij gegevens zijn uitgewisseld tussen de inspecteur erfbelasting en de inspecteur inkomstenbelasting, is laatstgenoemde begin oktober 2015 ervan op de hoogte geraakt dat in de aangifte erfbelasting geen gebruik is gemaakt van de BOF en dat de vererving van de aanmerkelijkbelangaandelen voor de erfbelasting als een belaste - niet vrijgestelde - verkrijging is aangemerkt. Vervolgens is onderzocht of in de aangifte IB/PVV de vererving op dezelfde wijze - derhalve zonder toepassing van artikel 4.17a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) - is verantwoord. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat in de aangifte IB/PVV niet is verzocht om toepassing van artikel 4.17a van de Wet IB 2001 en geen inkomen uit aanmerkelijk belang ter zake van de fictieve vervreemding (het overlijden van erflater) is aangegeven. Naar aanleiding van deze constateringen heeft de Inspecteur op 6 februari 2016 de navorderingsaanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 799.449.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is sprake van een nieuw feit zodat navordering is gerechtvaardigd?

II. Hebben belanghebbenden recht op een (integrale) proceskostenvergoeding?

Belanghebbenden zijn van mening dat deze eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben partijen hun stellingen nader toegelicht.

3.3.

Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de navorderingsaanslag en beschikking heffingsrente en tot een vergoeding van de (daadwerkelijke) proceskosten. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4.

Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbenden niet te kwader trouw zijn. Tussen partijen is evenmin in geschil dat, indien kan worden nagevorderd, de navorderingsaanslag is opgelegd naar het juiste bedrag.

4 Gronden

5 Beslissing