Home

Hoge Raad, 23-10-2020, ECLI:NL:HR:2020:1661, 20/01211

Hoge Raad, 23-10-2020, ECLI:NL:HR:2020:1661, 20/01211

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
23 oktober 2020
Datum publicatie
23 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:1661
Formele relaties
Zaaknummer
20/01211

Inhoudsindicatie

HR verklaart het beroep in cassatie n-o.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 20/01211

Datum 23 oktober 2020

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 19 februari 2020, nrs. BK-18/00867 tot en met 18/00871, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 17/2839, SGR 17/2842, SGR 17/2843, SGR 17/2845 en SGR 17/2846), betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2010, 2011 en 2013 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente (2010 en 2011) respectievelijk belastingrente (2013), alsmede de voor het jaar 2014 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente, en de voor het jaar 2014 opgelegde aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 21 juni 2020 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door de gemachtigde van belanghebbende opgegeven adres. Het griffierecht is niet voldaan.

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 21 juli 2020 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. In reactie hierop dient belanghebbende alsnog een verzoek in om te worden vrijgesteld van de heffing van griffierecht. Voor zover die reactie moet worden opgevat als een beroep op betalingsonmacht, heeft belanghebbende niet voor het einde van de gestelde betalingstermijn aan de griffier kenbaar gemaakt dat hij voldoet aan het criterium voor betalingsonmacht zoals weergegeven in onderdeel 2.3.3 van het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:354.

Hetgeen belanghebbende in de reactie van 14 augustus 2020 voor het overige aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.

Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

2 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3 Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2020.