Hoge Raad, 04-12-2020, ECLI:NL:HR:2020:1926, 19/03949
Hoge Raad, 04-12-2020, ECLI:NL:HR:2020:1926, 19/03949
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 4 december 2020
- Datum publicatie
- 4 december 2020
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2020:1926
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2019:5707
- Zaaknummer
- 19/03949
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/03949
Datum 4 december 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 juli 2019, nr. 17/00698, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 15/3696) betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de kansspelbelasting over het tijdvak 1 april 2014 tot en met 31 augustus 2014.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie; zie onder meer HR 11 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1344).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.