Hoge Raad, 04-12-2020, ECLI:NL:HR:2020:1932, 19/00703
Hoge Raad, 04-12-2020, ECLI:NL:HR:2020:1932, 19/00703
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 4 december 2020
- Datum publicatie
- 4 december 2020
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2020:1932
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2019:14
- Zaaknummer
- 19/00703
Inhoudsindicatie
HR verklaart het beroep in cassatie gegrond.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/00703
Datum 4 december 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
1. de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
2. de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 januari 2019, nr. 16/00876, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 12/3819) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
Middel IV richt zich onder meer tegen het oordeel van het Hof dat zich voor de bepaling van de redelijke termijn van berechting een verknochtheid van zaken voordoet als bedoeld in rechtsoverweging 3.5.1 van het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. Het middel slaagt in zoverre op grond van hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in rechtsoverweging 2.3 van zijn arrest van 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:623.
De overige klachten van middel IV en de overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten en middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep en in hoger beroep moet worden verhoogd tot in totaal € 3.500.
3 Proceskosten
De Staatssecretaris en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) zullen worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met nummers 19/00692, 19/00703 en 19/00704 samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.