Hoge Raad, 07-02-2020, ECLI:NL:HR:2020:198, 19/02145
Hoge Raad, 07-02-2020, ECLI:NL:HR:2020:198, 19/02145
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 7 februari 2020
- Datum publicatie
- 7 februari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2020:198
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2019:1268
- Zaaknummer
- 19/02145
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/02145
Datum 7 februari 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 19 maart 2019, nr. 18/00174, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 17/3322) betreffende de aan belanghebbende over het jaar 2014 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Na het verstrijken van de voor het indienen van een conclusie van repliek gestelde termijn heeft belanghebbende een aantal geschriften ingediend. Op deze stukken slaat de Hoge Raad geen acht.
2 Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.