Home

Hoge Raad, 14-02-2020, ECLI:NL:HR:2020:255, 19/00743

Hoge Raad, 14-02-2020, ECLI:NL:HR:2020:255, 19/00743

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 februari 2020
Datum publicatie
14 februari 2020
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:255
Formele relaties
Zaaknummer
19/00743

Inhoudsindicatie

HR verklaart het beroep in cassatie gegrond.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 19/00743

Datum 14 februari 2020

ARREST

in de zaak van

de vennootschap onder firma [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

1. de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

2. de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 januari 2019, nrs. 16/00867 en 16/00868, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 12/3964 en 12/3967) betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen en een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Beoordeling van de middelen

2.1

Middel III richt zich onder meer tegen het oordeel van het Hof dat zich voor de bepaling van de redelijke termijn van berechting een verknochtheid van zaken voordoet als bedoeld in rechtsoverweging 3.5.1 van het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. Het middel slaagt in zoverre op grond van hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in rechtsoverweging 2.3 van zijn arrest van 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:623.

2.2

De overige klachten van middel III en de overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze overige klachten en middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

2.3

Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep en in hoger beroep moet worden verhoogd tot in totaal € 4.000.

3 Proceskosten

De Staatssecretaris en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) zullen worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 19/00745 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4 Beslissing