Home

Hoge Raad, 17-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:699, 19/04464

Hoge Raad, 17-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:699, 19/04464

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 april 2020
Datum publicatie
17 april 2020
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:699
Formele relaties
Zaaknummer
19/04464

Inhoudsindicatie

Griffierecht, artikel 8:114 Awb

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 19/04464

Datum 17 april 2020

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE LANDSMEER

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 15 augustus 2019, nr. 18/00153, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 17/4742) betreffende de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Landsmeer voor het jaar 2016 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] . De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landsmeer (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.

2 Beoordeling van de klachten

2.1

Bij het Hof was in geschil of de Rechtbank terecht geen kostenvergoeding heeft toegekend. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond geacht omdat de heffingsambtenaar het verslag van de in bezwaar gehouden hoorzitting in strijd met artikel 8:42 Awb niet heeft overgelegd. Het Hof zag hierin aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten van het beroep en het hoger beroep. Het heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd voor zover die ziet op de proceskostenvergoeding. Het heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en de heffingsambtenaar opgedragen het in hoger beroep door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.

2.2

De tweede klacht betoogt dat het Hof heeft verzuimd te bepalen dat het griffierecht van de beroepsfase moet worden vergoed.

2.3

De tweede klacht slaagt. Aangezien het Hof de uitspraak van de Rechtbank gedeeltelijk heeft vernietigd, had het Hof tevens moeten bepalen dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende voor het beroep betaalde griffierecht moet vergoeden (artikel 8:114 Awb).

2.4

De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

2.5

De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De heffingsambtenaar zal worden veroordeeld tot vergoeding van het voor het geding bij de Rechtbank door belanghebbende betaalde griffierecht.

3 Proceskosten

Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4 Beslissing