Hoge Raad, 01-05-2020, ECLI:NL:HR:2020:811, 19/04845
Hoge Raad, 01-05-2020, ECLI:NL:HR:2020:811, 19/04845
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 1 mei 2020
- Datum publicatie
- 1 mei 2020
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2020:811
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2019:3538
- Zaaknummer
- 19/04845
Inhoudsindicatie
HR: 81.1. RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/04845
Datum 1 mei 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE BERGEIJK
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 september 2019, nr. 18/00545, op het hoger beroep van belanghebbende en het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep van de heffingsambtenaar tegen een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (nr. SHE 18/1143) betreffende aan belanghebbende in rekening gebrachte leges.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergeijk heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.