Home

Hoge Raad, 02-07-2021, ECLI:NL:HR:2021:1045, 20/01369

Hoge Raad, 02-07-2021, ECLI:NL:HR:2021:1045, 20/01369

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
2 juli 2021
Datum publicatie
2 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:1045
Formele relaties
Zaaknummer
20/01369

Inhoudsindicatie

Art. 47 AWR; Art. 52a AWR; vragen Inspecteur naar buitenlandse bankrekeningen zonder verwijzing naar gegevens die hem al bekend zijn; Geldigheid informatiebeschikking.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 20/01369

Datum 2 juli 2021

ARREST

in de zaak van

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

tegen

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 maart 2020, nr. 19/00517, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 19/1629) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven informatiebeschikking. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende, vertegenwoordigd door P.H. Greving, heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 18 mei 2021 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.1

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

De Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst heeft de Inspecteur op 20 juli 2015 meegedeeld dat bij die dienst bekend was geworden dat belanghebbende beschikt over een bankrekening bij een bank in België, geopend op 10 mei 1993. Daarbij is de Inspecteur ook meegedeeld dat in 2009 andere rekeningen op naam van belanghebbende bij dezelfde bank zijn gesloten, dat bij verschillende gelegenheden contante bedragen op de rekening zijn gestort, en dat het saldo ervan op 16 februari 2014 € 1.435.429,74 beliep.

2.2

Bij brief van 23 juli 2015 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht de volgende informatie te verstrekken:

“• Welke buitenlandse bankrekeningen bezat/bezit u vanaf 1 januari 2003? Graag hierbij de vermelding bij welke bankfilialen u deze rekeningen hebt/had.• Graag ontvangen wij alle rekeningafschriften van deze rekeningen vanaf 1 januari 2003.• In de gevallen dat u niet (tijdig) over de bankafschriften kunt beschikken verzoeken wij u het verloop van deze rekeningen en de saldi te vermelden• Wat is de herkomst van de stortingen op deze rekeningen?• Wie heeft of had er buiten u de beschikkingsmacht over de rekeningen?”

2.3

Bij brief van 8 september 2015 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld dat hij nog geen reactie op zijn verzoek had gekregen, en met verwijzing naar artikel 47 AWR verzocht de informatie alsnog te verstrekken.Naar aanleiding van een gesprek tussen de Inspecteur en de gemachtigde van belanghebbende, heeft de gemachtigde de Inspecteur bij brief van 20 oktober 2015 opgave gedaan van twee rekeningen bij een bank in Duitsland, met de mededeling dat deze rekeningen in de door belanghebbende gedane aangiften inkomstenbelasting zijn vermeld en dat belanghebbende ook in Macedonië een bankrekening had geopend die in de aangifte voor 2014 niet was vermeld omdat die rekening op 1 januari van dat jaar nog niet bestond.

2.4

Bij informatiebeschikking van 3 mei 2016 heeft de Inspecteur vastgesteld dat belanghebbende niet aan haar uit artikel 47 AWR voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan.

2.5

In een brief van 22 december 2016, betreffende een ingesteld onderzoek, heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld dat hij beschikt over gegevens over sinds 1993 ter beschikking van belanghebbende staande, niet in haar aangiften inkomstenbelasting vermelde, Belgische bankrekeningen.

3 Procedure voor het Hof

3.1

In hoger beroep was in geschil of de informatiebeschikking moet worden vernietigd.

3.2

Het Hof heeft tot uitgangspunt genomen dat de informatiebeschikking door de wetgever in het leven is geroepen teneinde de rechtsbescherming te verbeteren, in verband waarmee in de wetsgeschiedenis is opgemerkt dat de inspecteur nauwkeurig moet omschrijven wat hij van de informatieplichtige verlangt, en moet motiveren waarom hij meent dat de gevraagde informatie voor de belastingheffing van belang kan zijn.

3.3

Daarom had het naar het oordeel van het Hof op de weg van de Inspecteur gelegen bij zijn verzoek om informatie mededeling te doen van de hem bekende gegevens inzake de Belgische bankrekeningen, en aan de hand van die gegevens belanghebbende om nadere informatie te vragen. Door belanghebbende bij het verzoek om informatie en bij het geven van de informatiebeschikking bewust in het ongewisse te laten inzake de (reeds) bij hem bekende gegevens, heeft de Inspecteur belanghebbende onvoldoende duidelijk gemaakt welke informatie hij exact wenste te krijgen. Deze werkwijze schiet doel en strekking van de informatiebeschikking voorbij, aldus het Hof. Op deze grond heeft het Hof de informatiebeschikking vernietigd.

4 Beoordeling van het middel

5 Slotsom

6 Proceskosten

7 Beslissing