Home

Hoge Raad, 06-08-2021, ECLI:NL:HR:2021:1187, 19/00789

Hoge Raad, 06-08-2021, ECLI:NL:HR:2021:1187, 19/00789

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
6 augustus 2021
Datum publicatie
6 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:1187
Formele relaties
Zaaknummer
19/00789

Inhoudsindicatie

Accijns; art. 2, lid 1, aanhef en letter b, en art. 80 Wet op de accijns; art. 34 Uitvoeringsbesluit accijns; art. 54 Uitvoeringsregeling accijns; Mededeling 61; motorbenzine in sloptanks van een tankschip; aantonen herkomst van inhoud sloptanks; resten van vervoerde ladingen?

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 19/00789

Datum 6 augustus 2021

ARREST

in de zaak van

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

tegen

[X] B.V.B.A. te [Z] , België, (hierna: belanghebbende)

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 4 januari 2019, nr. BK-18/00670, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 17/7100) betreffende aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de accijns en in de voorraadheffing, en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende, vertegenwoordigd door M.J. van Dam, heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 31 december 2020 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.1

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

Belanghebbende is een internationaal opererende ondernemer die in opdracht van derden diverse vloeistoffen over water vervoert naar bestemmingen binnen en buiten Nederland. Zij is eigenaar van een motortankschip met een ladingcapaciteit van 4.395 m3 (hierna: het schip). Het schip wordt gebruikt om diverse vloeistoffen, waaronder minerale oliën en olieproducten, achtereenvolgend te vervoeren. Naast tanks voor de lading (ladingtanks) beschikt het schip over twee zogenoemde sloptanks, een aan stuurboord met een capaciteit van 7 m3 en een aan bakboord van 6 m3. Sloptanks dienen voor de tijdelijke opslag van lading die na lossing als restlading (niet verontreinigd restant) of als residu (verontreinigd restant) achterblijft in de ladingtanks en pijpleidingen van een tankschip wanneer die resten en/of residuen niet met een volgende lading mogen worden vermengd.

2.2

Op 19 april 2015 heeft de Belastingdienst/Douane aan boord van het schip een controle uitgevoerd naar de aanwezige lading. Hierbij is in de sloptanks in totaal 9.403 liter ongelode lichte olie als bedoeld in post 2710 12 45 van de Gecombineerde Nomenclatuur aangetroffen. Deze olie was geschikt om te gebruiken als motorbenzine (hierna ook: de partij motorbenzine). Desgevraagd heeft de schipper verklaard voor de inhoud van de sloptanks niet te beschikken over een douanedocument of een accijnsdocument noch over andere bescheiden aan de hand waarvan kan worden vastgesteld van welke lading(en) de in de sloptanks aangetroffen oliën afkomstig zijn.

2.3

De Inspecteur heeft bij afzonderlijke brieven van 18 juni 2015 de schipper, belanghebbende als eigenaar van het schip, en de vervoersmakelaar die de ladingen voor het schip organiseert, in de gelegenheid gesteld om herkomstbescheiden voor de inhoud van de sloptanks over te leggen. De vervoersmakelaar heeft daarop bij e-mailbericht van 2 juli 2015 gereageerd met een verklaring waarvan de inhoud gedeeltelijk in onderdeel 2.6 van de uitspraak van het Hof is weergegeven en die onder meer inhoudt dat de sloptanks restanten van benzinecomponenten, diesels, en andere lading bevatten. Bij die verklaring heeft de vervoersmakelaar zogenoemde losverklaringen overgelegd van ladingen die in de periode 5 november 2014 tot en met 14 april 2015 vanuit het schip zijn gelost.

2.4

Belanghebbende heeft op 13 juli 2015 de inhoud van de sloptanks, volgens een daarvan opgemaakt certificaat: “7 m3 slops (afvalolie)”, als afvalproduct afgegeven in [Q] aan een erkend inzamelaar van afvaloliën.

2.5

Aan belanghebbende zijn op 8 maart 2016 naheffingsaanslagen in de accijns en in de voorraadheffing opgelegd. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende op grond van artikel 2, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet op de accijns (hierna: de Wet) respectievelijk artikel 26 van de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012 voor de partij motorbenzine accijns en voorraadheffing is verschuldigd. Dit heeft de Inspecteur erop gegrond dat belanghebbende de herkomst van de partij motorbenzine niet heeft kunnen aantonen met bescheiden als bedoeld in artikel 34 van het Uitvoeringsbesluit accijns (hierna: het Uitvoeringsbesluit) in samenhang gelezen met artikel 54 van de Uitvoeringsregeling accijns (hierna: de Uitvoeringsregeling), noch met die bedoeld in het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 27 mei 2005, nr. B/CPP 2005/589M (hierna: Mededeling 61).

2.6

Naar aanleiding van een verzoek van de Inspecteur om nadere informatie over de bevonden inhoud van de sloptanks heeft een wetenschappelijk medewerker van het Douanelaboratorium bij e-mailbericht van 7 april 2017 een verklaring afgelegd waarvan een gedeelte in onderdeel 2.8 van de uitspraak van het Hof is weergegeven. Hij heeft onder meer verklaard dat het hem het meest waarschijnlijk lijkt dat de inhoud van de sloptanks ten tijde van de controle een mengsel was, samengesteld uit (eerder) met het schip vervoerde producten (“brandstoffen of componenten van brandstoffen”).

3 De oordelen van het Hof

3.1

Voor het Hof spitste het geschil zich toe op de vraag of belanghebbende ter bestrijding van de naheffingsaanslagen de herkomst van de partij motorbenzine voldoende heeft aangetoond.

3.2

Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord. Het heeft geoordeeld dat in de gegeven omstandigheden belanghebbende voldoende feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat de in de sloptanks aangetroffen hoeveelheid vloeistoffen (gebruikelijke) restlading is. Het Hof heeft voor dat oordeel in het bijzonder steun gevonden in de hiervoor in 2.2, 2.3 en 2.6 bedoelde verklaringen van de schipper, de vervoersmakelaar, respectievelijk de wetenschappelijk medewerker van het Douanelaboratorium, alsmede in de hiervoor in 2.3 bedoelde, door de vervoersmakelaar overgelegde losverklaringen en het hiervoor in 2.4 bedoelde certificaat van de inzamelaar van afvaloliën.

3.3

Het Hof heeft verder geoordeeld dat in het licht van de concrete bedoeling en tekstuele inhoud van het in Mededeling 61 neergelegde beleid, belanghebbende niet mag worden tegengeworpen dat zij niet beschikt over een ladingboek als bedoeld in Mededeling 61 om de herkomst van restlading aan te tonen. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat op het moment van controle Mededeling 61 om onbekende redenen niet openbaar was gemaakt en destijds bij belanghebbende niet bekend was. Hierdoor zijn de basis- en/of aanknopingspunten van deze voorschriften gedeeltelijk niet van kracht geworden, aldus het Hof. Naar het oordeel van het Hof moet belanghebbende in elk geval worden geacht materieel te voldoen aan de in verband met de geconstateerde bewijsproblemen in Mededeling 61 neergelegde, ten opzichte van de wettelijke voorwaarden afgezwakte eisen.

4 Het wettelijke kader

5 Beoordeling van het middel

6 Proceskosten

7 Beslissing