Home

Hoge Raad, 06-08-2021, ECLI:NL:HR:2021:1193, 20/04203

Hoge Raad, 06-08-2021, ECLI:NL:HR:2021:1193, 20/04203

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
6 augustus 2021
Datum publicatie
6 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:1193
Formele relaties
Zaaknummer
20/04203

Inhoudsindicatie

HR verklaart het beroep in cassatie n-o.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 20/04203

Datum 6 augustus 2021

ARREST

op het door STICHTING [X] te [Z] , vertegenwoordigd door H.J. van Tongerloo, ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 november 2020, nr. 19/00358.

1 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

1.1

De Hoge Raad heeft het per post verzonden beroepschrift in cassatie op 17 december 2020 ontvangen.

1.2

Artikel 1 van het Besluit van 6 maart 2019, Staatsblad 2020, 991, brengt mee dat een stichting verplicht is digitaal te procederen in die gevallen waarin het beroep in cassatie is gericht tegen een uitspraak die op of na 15 april 2020 is bekendgemaakt. Dat is in deze zaak het geval zodat het beroepschrift in cassatie digitaal, via het webportaal van de Hoge Raad, had moeten worden ingediend.

1.3

De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift daarom bij brief van 22 december 2020 verzocht hetzelfde beroepschrift in cassatie binnen vier weken via het webportaal van de Hoge Raad in te dienen. Deze brief is aangetekend verzonden en is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door de indiener van het beroepschrift opgegeven adres. Aan dit verzoek van de griffier is geen gevolg gegeven. Daarom zal de Hoge Raad met toepassing van artikel 8:36a, lid 5, Awb het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3 Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2021.