Hoge Raad, 05-11-2021, ECLI:NL:HR:2021:1656, 20/03340
Hoge Raad, 05-11-2021, ECLI:NL:HR:2021:1656, 20/03340
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 5 november 2021
- Datum publicatie
- 5 november 2021
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2021:1656
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2020:7157
- Zaaknummer
- 20/03340
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/03340
Datum 5 november 2021
ARREST
in de zaak van
VENNOOTSCHAP ONDER FIRMA [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 september 2020, nr. 20/003441 op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 19/2452), betreffende aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten van vervolging.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door R.B.H. Beune, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
Het eerste middel faalt op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 20/03338 (ECLI:NL:HR:2021:1510), waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.
Ook de overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.